Bart (Jan) of Baert, een beroemd Fransch zeeheld, was de zoon van een visscher en werd in 1651 te Duinkerken geboren. Op jeugdigen leeftijd nam hij dienst op de Nederlandsche vloot, maar toen de oorlog tusschen de Republiek en Frankrijk uitbarstte, koos hij de zijde van dit laatste. Daar hij, als van burgerlijke afkomst, den rang van officier niet bekomen kon, rustte hij zelf een kaper uit en verwierf zich door zijne vermetelheid zoo grooten roem, dat Lodewijk XIV hem benoemde tot luitenant ter zee.
In een zeegevecht tegen de Engelschen werd hij gevangen genomen en naar Plymouth gebragt, maar hij ontsnapte met een visschersvaartuig naar Frankrijk, waar de Koning hem tot den rang van kapitein verhief. In het jaar 1696 werd hij door Lodewijk XIV te Versailles met onderscheiding ontvangen, doch daar de Koning onophoudelijk sprak over het ongeval, dat aan Bart ten vorigen jare overkomen was, snelde deze naar Duinkerken en ondernam, in weerwil van de blokkade der Engelschen, zulk een voorspoedigen kruistogt, dat genoemde vorst hem in 1697 op eene audiëntie tot commandant van een eskader benoemde. Jan Bart bedankte hem met de woorden: “Sire, daar doet gij wél aan!” In die betrekking overlaadde hij zich met roem tot aan den Vrede van Rijswijk. Hij overleed te Duinkerken in 1702. De volgende bijzonderheid geeft getuigenis van zijne koelbloedigheid in gevaar. Toen hij den prins van Conti, gekozen tot koning van Polen, naar Elseneur bragt, werd zijn schip door de Engelschen aangetast en bijna overweldigd. Na het gevecht gaf de Prins zijne blijdschap te kennen, omdat zij aan het gevaar der gevangenneming ontsnapt waren. “Daarvoor was geen gevaar”, antwoordde Jan Bart, “want mijn zoon stond bij de kruidkamer met de brandende lont, om het schip bij den eersten wenk in de lucht te laten vliegen.”