Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Barometer

betekenis & definitie

De dampkringslucht, die onze planeet omgeeft, drukt op alle voor­werpen, die aan hare werking zijn blootge­steld. Om het bedrag dezer drukking, die gedurig wisselt, te bepalen, gebruikt men een werktuig, dat den naam van barometer draagt. Deze naam is zamengesteld uit de Grieksche woorden barós (zwaar) en métron (maat) en beteekent derhalve zwaarte-meter.

Dat de lucht een zeker gewicht heeft, is het eerst aangetoond door den scherpzinnigen Torricelli, een leerling van Galiléi te Florence. Hij verklaarde het feit, dat eene pomp, wier hart zich hooger dan 10,25 Ned. el boven den waterspiegel bevindt, geen water geeft, door te zeggen: dat het water door de drukking der dampkringslucht in de luchtledige zuigbuis wordt opgestuwd, en dus niet te voorschijn komt, zoodra het gewigt der waterzuil in de pompbuis grooter is dan dat der luchtzuil van dezelfde doorsnede en ter hoogte van den dampkring. Dit is het geval, zoodra de waterzuil hooger is dan on­geveer 10,25 Ned. el. Gebruikt men eene zwaardere vloeistof, dan wordt de zuil van deze in evenredigheid dier zwaarte minder hoog. Kwik is 13,5-maal zoo zwaar als wa­ter, en eene kwikkolom, die eene luchtzuil van haren omvang en ter hoogte van den dampkring in evenwigt houdt, moet dus

10,25 / 13,5 = ongeveer 0,760 Ned. el hoog wezen, — ’t geen door de ervaring volkomen bevestigd werd. Torricelli namelijk vulde eene glazen buis, die wat langer was dan 760 Ned. streep en waarvan hij het eene uiteinde had digt-gesmolten, geheel met kwik, sloot haar met den vinger (fig. 1) en keerde haar om, zon­der er iets uit te laten vallen en dus zonder er lucht in te laten doordringen, in een open bak met kwik (fig. 2). Toen hij het met den vinger gesloten uiteinde daarin gedompeld had, liet hij den vinger los, waarbij het opene uiteinde der buis in het kwik bleef. Door de vulling was alle lucht uit de buis verwijderd. Toen Torricelli den vinger weg­nam, begon de kwik te dalen en er ontstond boven in de buis eene luchtledige ruimte. Die daling hield aan totdat het gewigt der kwik­kolom overeenkwam met dat der luchtzuil. Het kwik bleef bij a staan en bij eene meting bleek het, dat de hoogte der kwikkolom ongeveer 28 Parijsche duim of 760 streep bedroeg.

Beschouwt men zulk een toestel, dan ziet men terstond, dat hier eene bepaalde kracht werkzaam is, om de zware kwikkolom in evenwigt te houden. Immers het benedeneinde der buis is open en het bewegelijk kwik kan het uitvloeijen niet beletten; men moet dus het gewigt der dampkringslucht, drukkende op de opene oppervlakte van het kwik in den bak en daarmede op de geheele kwikmassa — ook die der buis —, als de kracht erkennen, die gemeld verschijnsel veroorzaakt. Maakt men bij b eene kleine opening, dan loopt de buis tot aan de opper­vlakte van het kwik in den bak aanstonds ledig, omdat in dit geval de drukking der lucht evenzeer werkt op het bovenste uiteinde der kwikkolom in de buis als op het kwik in den bak. De drukking van buiten vertoont zich alleen, wanneer die van bin­nen door het ontstaan van de luchtledige ruimte ab — het luchtledig van Torricelli genaamd — wordt opgelieven.

Men kan deze proef nog duidelijker maken op de volgende wijze: in plaats van zulk eene buis, neme men een toestel, zooals in fig. 3 in doorsnede is afgebeeld. De buis a b is aan de beide uiteinden open, en c d aan het boveneinde digtgesmolten. Beide zjjn met doorboorde kurken in eene wijdere glazen buis A bevestigd. Daarenboven plaatst men in de bovenste kurk nog een dun buisje e, dat van onderen open, maar van boven met eene dun uitloopende punt digtgesmolten is. De buis A is dus volkomen gesloten en staat alleen door de opening b der buis ab met den dampkring in verband. De lengte der buizen is zoo gekozen, dat de afstand mn 760 Ned. streep bedraagt en cd langer is. De buis A moet zoo wijd wezen, dat zij tot aan de streep n meer kwik bevat dan de buis cd.

Nu vult men op de boven beschre­vene wijze den geheelen toestel door b met kwik, zorg dragende, dat in A geen enkel luchtbelletje achterblijft. Daarna sluit men het uiteinde b met den vinger en dompelt het in den met kwik gevulden bak B. Men ge­voelt, dat het kwik A tot aan de streep n dalen zal. Het luchtledig van Torricelli wordt bij deze proef langer dan 760 Ned. streep.

Wanneer men nu de fijne punt van e afbreekt, zoodat de lucht in A doordringt, dan loopt de buis ab aanstonds ledig. Op dit oogenblik echter wordt ook de buis cd uit A met kwik gevuld, omdat de drukking der lucht nu onmiddellijk werkt op den kwikspiegel n. Daar cd langer is dan 760 Ned. streep, rijst de kwik tot o, en od is hier het lucht­ledig van Torricelli. Hier aanschouwt men derhalve de drukking der lucht.

Is het dus boven allen twijfel verheven, dat de kwikkolom in den toestel van Torri­celli door lucht in even wigt wordt gehouden, dan behoeft men die kolom slechts te wegen om de kracht der dampkringsdrukking te weten te komen. Het gewigt daarvan is ge­lijk aan den last, dien elke oppervlakte van den omvang der kwikbuis hier op aarde dra­gen moet.

De toestel van Torricelli is alzoo een werk­tuig, waarmede men het gewigt der lucht kan bepalen, en draagt dien tengevolge met regt den naam van barometer. De eerste ba­rometer was op dergelijke wijze ingerigt als in tig. 2 is voorgesteld, en ook thans nog zijn zoodanige toestellen in gebruik, welke zich in geen enkel opzigt van de buis van Torricelli onderscheiden. Wij zullen de voor­naamste barometersoorten beschouwen.

De eenvoudigste is de bak-barometer, na­melijk eene buis van Torricelli, aan een stan­der bevestigd en van boven met eene schaal voorzien (flg. 4). Eene afzonderlijke soort van bakbarometer is voorgesteld in flg. 5. De kwikbak is hier een bol, die door eene om­buiging der buis met deze verbonden is. Deze barometers zijn zeer eenvoudig en dienen voor waarnemingen, die geene groote mate van naauwkeurigheid vereischen. Immers de schaal is op den stander bevestigd, en daar bij elke rijzing of daling der kwikkolom ook het kwik in den bak of bol daalt of rijst, zoo is de aflezing op leder ander punt, dan bij het stellen der schaal werd aangewezen, steeds onnaauwkeurig, indien niet de verandering van het niveau in den bak in rekening wordt gebragt, waartoe bekend moet zijn de verhouding tusschen de doorsnede van de buis en die van de bak.

Om dit gebrek te verhelpen heeft Fortin een bakbarometer vervaardigd, waarbij men de oppervlakte van het kwik in den bak kan doen rijzen en dalen. Men aanschouwt dit werktuig in fig. 6. A is een holle houten cylinder, wiens boveneinde vervangen is door glas. De bodem van A is vervaardigd van ruim leder en kan door eene schroef S naar boven worden geperst. Het nulpunt der schaal is de fijne ivoren stift s. Indien nu bij rijzing van den barometer het kwik in A daalt, kan men de schroef laten werken, totdat zijn spiegel juist weder het punt s bereikt: alsdan wordt de ware barometerstand door de schaal aangewezen.

De fout, door de niveau-verandering van het kwik in den bak veroorzaakt, vermijdt men desgelijks door het gebruik van een hevelbarometer (fig. 7). Deze bestaat uit eene omgebogene of tweebeenige buis, wier beenen even wijd zijn. Bij de waarneming brengt men door eene schroef, die de geheele buis doet rijzen of dalen, de oppervlakte van het kwik in het korte been tegenover het nul­punt der schaal. Bij andere barometers kan men de geelkoperen schaal verschuiven. Om de overeenkomst van het nulpunt met de kwik-oppervlakte naauwkeurig te maken, kan men langs de schaal een wijzertje ver­schuiven, waarvan het vrije uiteinde langs de buis glijdt. Moet het instrument voor zeer naauwkeurige waarnemingen dienen, dan is het voorzien van eene loupe met een draad, die door eene schroef verschoven kan worden. Is er daarenboven een nonius (zie onder dit woord) aangebragt, zoo kan men daarmede zeer naauwkeurig werken, — wanneer het den waarnemer niet ontbreekt aan kennis en aan oefening.

Daar de barometer vooral te pas komt op reis, heeft men hem zóó zoeken in te rigten, dat hij zonder veel bezwaar ingepakt en ge­makkelijk aangewend kan worden. Die van Portin is daarvoor zeer geschikt. Bij het in­pakken schroeft men den lederen zak zoo ver omhoog, dat bak en buis geheel en al met kwik zijn gevuld. Om den hevelbarometer geschikt te maken voor vervoer, gaf Gay-Lussac hem den vorm, die in fig. 8 is voorgesteld. Het lange been is een weinig gebogen en van onderen dun, en het korte is van boven digtgesmolten en heeft aan de zijde bij a een gaatje, groot genoeg om aan de lucht, maar te klein om aan het kwik den doortogt te vergunnen. Men kan dus het geheele instrument omkeeren, zonder eenig kwik te verliezen.

Waar men geen hoogen graad van naauwkeurigheid vordert, is voor huiselijk gebruik de radbarometer van Hooke algemeen in zwang (fig. 9 en 10); deze is een hevelbarometer. Op het kwik van het korte been drijft een stukje ijzer, waaraan een draad is bevestigd, dien men om het rad van een wijzer geslagen en aan het andere uiteinde van een tegenwigt voorzien heeft, om hem gespannen te houden. Bij het rijzen en dalen van het kwik rijst of daalt ook het ijzeren drijvertje en brengt door den draad den wijzer in bewe­ging , die op eene cirkelvormige schaal het aantal graden aanwijst. Het verdeelen der schaal geschiedt door het raadplegen van een anderen barometer. Men kan aan dezen toe­stel, die voor de wetenschap geene waarde heeft, een sierlijken vorm geven, zooals in fig. 9 is afgebeeld.

Ook andere barometers heeft men vervaar­digd, bijvoorbeeld den differentïaal-barometer. In een in graden afgedeelden cylinder, waar­in een zuiger zich luchtdigt beweegt, wordt eene zekere hoeveelheid dampkringslucht be­sloten. Het andere einde van den cylinder staat in verband met een gesloten kwikbak, waaruit eene aan beide zijden open glazen buis zich regtstandig verheft. Oorspronkelijk staat het kwik in de buis evenhoog als in den bak, maar het rijst, wanneer men de lucht in den cylinder zamenperst. Naarmate de dampkringskolom zwaarder is, zal zij die zaamgeperste lucht meer zamendrukken en dit door daling der kwik in de regtstandige buis aan wij zen. Zulk een barometer behoeft op verre na zoo lang niet te wezen als een gewone barometer.

Men heeft ook hevelbarometers vervaardigd met korte beenen, die alleen werken bij eene geringe drukking der lucht. Men ziet van zulk een werktuig eene afbeelding in fig. 11. Men gebruikt het bij proeven met de lucht­pomp en het draagt om die reden den naam van proefbarometer of verklikker.

Eindelijk vermelden wij nog een barome­ter, die naar aanwijzing van onzen Huyghens is vervaardigd en de verandering in de druk­king der lucht zeer duidelijk voorstelt. Hij is afgebeeld in fig. 12 en bestaat, evenals de hevelbarometer, uit eene omgebogen buis. Deze is echter bij a en b aanmerkelijk wijder. Het boveneinde van het been c is open. Het instrument wordt, evenals de gewone baro­meter, met kwik gevuld, zoodat de spiegel van dit laatste in het open been ongeveer bij b komt te staan. Hier wordt op het kwik eene ligtere vloeistof, doorgaans rood-gekleurde wijngeest, gegoten.

Zijn de beide ruimten a en b even groot, dan moet het kwik in de eene zooveel klimmen als het in de andere daalt. Bedraagt dit 6 streep en is b 20 maal zoo wijd als c, dan rijst die vloeistof in c 20 X 6 of 120 streep. Daar de vloeistof in het open been desgelijks drukt, kan het kwik in a nooit zoo laag dalen als in een gewonen hevelbarometer. Men plaatst de schaal dan ook geenszins bij a, maar bij b, omdat de wisselingen in a hier 20-maal in lengte ver­groot te zien zijn. Men zal echter beseffen, dat deze barometer onbruikbaar is voor naauwkeurige waarnemingen.

Zeer merkwaardig is de aneroïde-barometer (fig. 13). In eene metalen doos, van boven met een glas — maar niet luchtdigt — geslo­ten, is een holle metalen, luchtledig gepompte en bijna gesloten ring bij M vastgemaakt. Volgens natuurkundige wetten buigen bij vermeerderende luchtdrukking de vrije uit­einden a en d van dien ring zich sterker naar elkaar toe, terwijl zij bij verminderende lucht­drukking zich van elkaar verwijderen. Een hefboom bc is zoodanig met den ring ver­bonden , dat hij zich bij elke verandering der dampkringsdrukking om zijne as beweegt. Met dien hefboom is een gedeelte van een rad mn vereenigd, dat met zijne tanden de as van een wijzer in beweging brengt. Men zal wel inzien, dat bjj vermeerderende lucht­drukking, dus bij toenemende kromming van den hollen ring, het deel van het rad van n naar m en derhalve de wijzer van de linker- naar de regterhand zich beweegt. De cijfers der schaal moeten aan eene vergelijking met een goeden kwik-barometer worden ontleend.

Vidi, de eerste, die een aneroïde-barometer vervaardigde, wees de wisseling in de druk­king des dampkrings aan, door haar te doen werken op het veerkrachtig deksel van eene luchtledige metalen doos. Door een hefboom, op het midden van het deksel geplaatst, werd de beweging overgebragt op een wijzer.

Een goede aneroïde-barometer is zeer ge­voelig , en kan, eenmaal goed geregeld, lang naauwkeurig blijven; eindelijk echter ver­mindert de veerkracht van het metaal en het werktuig is dan niet langer te vertrouwen. Omdat deze barometer elke verandering in de drukking der lucht ten spoedigste aanwijst, is hij van groot belang voor den zeeman. Voor wetenschappelijke waarnemingen, die groote naauwkeurigheid vorderen, is hij echter niet geschikt.

Thans vestigen wij op nieuw de aandacht op den kwikbarometer, en wel op den zoodanige, die voor wetenschappelijke waarne­mingen is ingerigt. Zulk een instrument is voorzien van een ring rondom de buis, waar­aan een nonius bevestigd is. Is het goed loodregt opgehangen, heeft men de ivoren schaalstift in aanraking gebragt met de oppervlakte van het kwik, en even tegen de buis getikt, om eene mogelijke aankleving van het kwik aan den wand te doen ophouden, dan verschuift men den nonius-ring derwijze, dat de gezigtslijn, over den vóór- en achterrand van dien ring gaande, de bolronde oppervlakte van het kwik aanraakt (fig. 14). Hierna moet men de waargenomen hoogte op de schaal aflezen.

Men meene echter niet, dat die waarne­ming reeds naauwkeurig is. Zij moet in on­derscheidene opzigten verbeterd worden.

Heeft men, in plaats van een barometer van Fortin een gewonen bakbarometer — ’t geen wij echter niet ondersteld hebben — dan moet de waarneming verbeterd worden voor de capaciteit, dat is voor de verhouding der doorsneden van kwikbak (verminderd met de doorsnede der buis) en buis. Hiertoe wordt het neutraal punt opgegeven, namelijk het punt (de hoogte), dat de barometer aanwees bij het plaatsen der schaal. Rijst vervolgens het kwik in de buis, dan daalt de oppervlakte van het kwik in den bak beneden het oor­spronkelijk nulpunt, en de aflezing is te laag. Bij daling heelt het omgekeerde plaats. Staat de barometer boven het neutraal punt, dan deelt men de meerdere hoogte door de capa­citeit (= doorsnede kwikbak — doorsnede buis) en men voegt het quotiënt bij de waargeno­men hoogte. Staat de barometer lager, dan deelt men de meerdere hoogte door de capa­citeit en men vermindert met dit quotiënt de waargenomen hoogte.

In de tweede plaats moet de waarneming verbeterd worden voor de capillariteit. Het kwik staat in eene glazen buis steeds lager, dan het eigenlijk staan moest, en het bedrag van dien lageren stand is omgekeerd even­redig met de middellijnen van de buizen. De correctie bedraagt in Ned. strepen:

Wijdte Correctie

10,5 0,37
10,0 0,42
9,5 0,47
9,0 0,53
8,5 0,60
8,0 0,68
7,5 0,77
7,0 0,88
6,6 1,00
6,0 1,14

Het spreekt van zelf, dat deze correctie gevoegd moet worden bij de waargenomene barometerhoogte.

De derde en meest belangrijke verbetering is die voor de temperatuur. Alle zelfstandig­heden, ook het kwik, worden uitgezet door de warmte. Bij dezelfde luchtdrukking zal dus de barometer op een warmen dag hooger staan dan op een kouden. Daarom is een goede barometer voorzien van een thermo­meter, dien men met spoed dient waar te nemen, omdat de warmte van den adem of van het genaderd ligchaam daarin verande­ring kan doen ontstaan.

Voor elken graad C. boven het vriespunt trekke men 12 honderdste doelen van een Ned. streep van de waargenomene barometer-hoogte af, — en voor elken graad C. bene­den het vriespunt telle men er zooveel bij op.

Eene vierde verbetering draagt den naam van index-correctie, waardoor het bekende verschil vereffend wordt tusschen den baro­meter, dien men gebruikt, en een standaard­barometer.

Eindelijk dient men aan boord van schepen nog eene vijfde verbetering aan te brengen, namelijk die voor de hoogte van den kwik-bak boven of beneden de waterlijn. Deze geeft voor elke Ned. el ongeveer 0,075 streep. Het bedrag wordt natuurlijk bij de waargenomen hoogte van den barometer gevoegd, wanneer deze zich boven de waterlijn bevindt, maar er van afgetrokken, wanneer zij daarbeneden is geplaatst.

Over het vervaardigen van barometers kun­nen wij hier geene uitvoerige bijzonderheden mededeelen. Het vereischt eene groote zorg­vuldigheid. In de eerste plaats moet het kwik met verdund salpeterzuur omgeschud, daarna met gedistilleerd water gewasschen en ver­volgens goedgedroogd worden. Voortslaatmen het door een trechter in eene drooge glazen buis loopen. Hierbij dringen ook luchtbelletjes in de buis, die er uit verwijderd worden door het kwik in de buis te laten koken.

Is daarna de barometer in den vereischten stand gebragt, dan zal het luchtledig van Torricelli inderdaad luchtledig wezen. Men kan dit hooren, wanneer men het werktuig met het boveneinde naar beneden laat hellen; het kwik valt dan met een helderen slag naar be­neden. Men moet de buis niet te kort nemen, omdat in eene groote ruimte een enkel lucht­belletje minder kwaad doet, dan in eene kleine. In lang gebruikte barometers is het kwik veelal onderhevig aan oxydatie, en het wordt tevens verontreinigd door stofdeeltjes, weshalve in zoodanig geval eene zuivering volstrekt noodzakelijk is.

De barometer is een der belangrijkste na­tuurkundige instrumenten. Hjj is eene weeg­schaal voor de zwaarte der lucht, en men kan daarmede het gewigt bepalen van de luchtkolom boven de plaats der waarneming. Juist de drukking der lucht heeft een merkwaardigen invloed op de meeste verschijnse­len des dampkrings. Eene naauwkeurige ken­nis van de regelmatige en wisselvallige ver­anderingen van den barometerstand is in onze dagen een eisch van de wetenschap der me­teorologie , en daardoor is de barometer een onmisbaar werktuig geworden op alle waarnemingsplaatsen.

De luchtzee streeft steeds naar evenwigt. Is zij op de eene plaats hooger dan op de andere, dan zal zij hare stroomen (de winden) derwaarts stuwen en wel met te meer kracht naarmate het verschil van hoogte aanmerkelijker is. Die hoogte wordt door den barometer aangewezen; daar­om is het mogelijk, om door eene vergelij­king van barometerstanden van verschillende plaatsen een storm te voorspellen. Ook de zeeman weet, dat bij eene snelle daling van den barometer een storm in aantogt is, want de ontbrekende lucht in den dampkringsoceaan boven hem moet van elders worden aan­gevuld.

Om den gang der barometer-wisselingen naauwkeurig te leeren kennen, zou men dat instrument elk half uur moeten waarnemen. Dit is echter te lastig, en het is door erva­ring gebleken, dat de waarnemingen van ’s ochtends 7, ’s namiddags 2 en ’s avonds 10 uur, bij elkaar opgeteld en door 3 gedeeld, den gemiddelden barometerstand aan wijzen van den dag. Uit de dagstanden kan men den gemiddelden maandelijkschen en ook den ge­middelden jaarlijksehen stand berekenen. Men stelt den loop der barometerveranderingen graphisch voor gedurende eene maand, zoo als in fig. 15 is geschied. Deze afbeelding zal wel geene verklaring behoeven. Het bovenste gedeelte der schaal — de kolom aan de lin­kerhand — is hier verdeeld in Parijsche dui­men en lijnen.

Wat wij tot nu toe met den naam van drukking der lucht hebben bestempeld, is de drukking van alle gassen, welke in den dampkring aanwezig zijn, — dus die van drooge lucht, vermeerderd met die van den waterdamp. De drukking van andere gassen, zooals koolzuur en ammoniak, is te gering, om haar in rekening te brengen. De water­damp kan echter den barometerstand aan­merkelijk verhoogen , en het is derhalve van belang, zijne drukking naauwkeurig te lee­ren kennen, om haar bedrag van de barometerhoogte af te trekken en hierdoor de drukking der lucht-alleen te bepalen. In het artikel psychrometer zullen wij de werktuigen beschrijven, die men daartoe noodig heeft.

Op de meteorologische observatoriën vindt men zelfregistrérende barometers, namelijk zulke, waarbij de oppervlakte der kwikkolom in het korte been door middel van een drijvertje en een draad in verband is gebragt met den arm eener balans. De andere arm van deze is voorzien van een potlood, waar­achter eene strook papier zonder eind gelijk­matig voortglijdt. Door middel van een electromagnétischen toestel wordt de potloodpunt alle 5 of 10 minuten even op dat papier ge­drukt, hetwelk op deze wijze de graphische voorstelling opneemt van de gestadige baro­meterveranderingen.

Thans komen wij tot de vraag: welke uitkomsten hebben de waarnemingen van den barometer opgeleverd? Het antwoord luidt aldus: men kan de veranderingen van den barometer, dus van de drukking der lucht, onderscheiden in regelmatige en onregelmatige; de eerste zijn wederom verdeeld in jaarlijksche en dagelijksche, en verschillen naar ge­lang van het jaargetijde en van de geographische breedte. De regelmatige jaarlijksche veranderingen zijn op verre na zoo groot niet als die der temperatuur, maar komen er in zoover mede overeen, dat de aanzienlijkste drukking in het koude en de geringste in het warme jaargetijde wordt waargenomen. Op den gematigden gordel is de barometer­stand gewoonlijk het hoogst in Januarjj en daalt tot aan April; dan begint hij te rijzen en bereikt een tweeden hoogsten stand in Au­gustus, een tweeden laagsten in October. Wanneer men de druk­king van den water­damp er aftrekt, dan verdwijnt de 2de hoog­ste stand in den zomer, en een laagste stand voor de drukking van lucht-alleen komt daar­voor in de plaats. Het bedrag dier regelmatige veranderingen bedraagt in Midden-Europa on­geveer 3,3 Ned. streep, en, als men den water­damp er afrekent, on­geveer 7 Ned. streep.

Op andere gordels heeft men andere uitkomsten verkregen. De dagelijksche veranderingen hebben op den verzeng­den gordel den meest geregelden loop. In ons werelddeel ontwaart men doorgaans den vol­genden gang van den barometer: des och­tends te 9 uur wordt zijn hoogste, des na­middags te 3 uur zijn laagste stand waarge­nomen; dan rijst hij weêr en bereikt des avonds te 10 uur een tweeden hoogsten en des nachts te 4 uur een tweeden laagsten stand. Die verandering is intusschen bij ons uiterst gering, en in de pool­streken nagenoeg on­merkbaar.

De onregelmatige ver­anderingen kunnen eene ruimte op de schaal doorloopen van 67 Ned. streep. Zij wor­den vooral veroorzaakt door de meerdere of min­dere warmte der luchtstroomen. Een koude wind is digt en zwaar en doet den barometer rijzen, terwijl een warme, ijle luchtstroom hem eene dalende be­weging doet ondergaan. Ook de vochtigheid des dampkrings vervult hierbij eene belangrijke rol.

Door het waarnemen van den barometer is omtrent de veranderin­gen van de drukking der lucht het volgende opgemerkt: de druk­king der zuivere lucht is in de keerkrings- gewesten het geringst en hij de polen het sterkst, en bij den -waterdamp ontwaren wij het omgekeerde verschijnsel. Daarom is de barometerstand in de poolstreken niet veel hooger dan onder den evenaar. De grootste drukking neemt men waar op den 30sten breedtegraad. De regelmatige jaarlijksche ver­anderingen ziet men verminderen van den evenaar naar de zijde der polen, terwijl de onregelmatige eene omgekeerde rigting hebben.

Is de barometer een belangrijk instrument voor de dampkringskunde, hjj dient in de tweede plaats tot het meten van hoogten. Men weet, dat de drukking der lucht af­neemt naarmate men zich hooger in den dampkring verheft. Het verminderen dier drukking geschiedt volgens eene vaste wet. Wie dus den barometerstand kent aan den voet en op den top van een berg, kan uit het verschil dier beide standen de hoogte van den berg berekenen. Wanneer men die beide plaatsen B en b en de temperatuur der lucht aldaar T en t noemt, dan is het verschil van hoogte (x) van die plaatsen te vinden door de volgende formule:

x = 18398 (log. B — log. b) -

T + t

(1 + 0,000366 ------- ) Ned. el.

2

Uit deze formule blijkt, dat bij den baro­meterstand van 750 Ned streep en eene tem­peratuur van 20° eene hoogte van 24 Ned. el de kwikkolom 1 Parijsche lijn (2,225 streep) doet dalen, zoodat men in een hoog gebouw het verschil van stand gelijkvloers en op de bovenverdieping zeer goed kan waarnemen. Bij eene hoogte van 17000 Parijsche voet (omstreeks 5650 Ned. el) is de kwikkolom van den barometer slechts half zoo hoog als bij den spiegel der zee, en de barometer zou op eene hoogte van 8 geogr. mijl tot 1 Ned. streep dalen, dus tot een stand, dien men hem niet gemakkelijk met de beste lucht­pomp kan doen bereiken. Daarom schat men de hoogte van den dampkring op 8 tot 10 geographische mijl.

De drukking des dampkrings staat in naauw verband met het weder. Al spoedig na de uitvinding van den barometer merkte men op, dat deze bij de komst van regenachtig weder begint te dalen, terwijl hij rijst bij heldere lucht. Men kwam dus op het denkbeeld, dat hij aanwijzing geeft van de toekomstige weers­gesteldheid, en men gaf hem om die reden den naam van weerglas. Na ’t geen wij van dat werktuig hebben vermeld, is het duide­lijk genoeg, dat het omtrent het weder in de toekomst niets vermeldt, maar enkel de druk­king der lucht op het oogenblik der waarne­ming verkondigt, zelfs zonder daarbij eenig onderscheid te maken tusschen de drukking van de lucht en van den waterdamp. Hier­van echter is het weder minder afhankelijk dan van de luchtstroomen of winden, en van de rigting van deze vermeldt de barometer ons niets, al is het ook, dat zijne snelle en aanmer­kelijke daling een storm voorspelt. Er valt trou­wens meer waarschijnlijks van het toekomstige weder te zeggen, wanneer men de aanwijzing van den barometer in verband beschouwt met die van den windwijzer en van den psychro­meter. Ook de ligging eener plaats, de ge­steldheid van den bodem en het jaargetijde komen hierbij in aanmerking, maar zelfs met al die gegevens hebben wij aangaande de naaste toekomst van het weder enkel ver­moedens — geenerlei zekerheid.