Azalea L. Dezen naam dragen verschillende soorten van gewassen, die alle tot de Ericaceën behooren. Wij zullen er de belangrijkste van opnoemen, namelijk in de eerste plaats.
Azalea procumbens L., een fraaijen Alpenheester met nederliggende, digt vertakte stammen en met vele lancetvormige, puntige, glanzige, van onder wat lichtere bladeren. De bloemschermen staan met hunne rooskleurige bloemen aan de uiteinden der stengels. Wij geven in fig. 1 een takje in bijna natuurlijke grootte, in a een meeldraad tienmaal vergroot, in b een stamper met den stempel even sterk vergroot en in c de doorsnede van een vruchtbeginsel in dezelfde grootte.Voorts rekent men tot de azalea’s eene soort van heesters, die men door den naam van anthodendron van de voorgaande azalea onderscheidde, terwijl zij volgens veler gevoelen als eene rhododendrongroep moet worden beschouwd. Deze heeft 5-deelige, onregelmatige bloemen. Van de soorten uit de oude wereld noemen wij A. pontica L. Deze is een vrij hooge heester met langwerpiglancetvormige, met haren omzoomde bladeren en met schermvormige trossen goudgele, honigdragende bloemen. Zij groeit in overvloed aan de kusten van den Pontus, en het is bekend, dat de 10.000 soldaten van Xenophon, tijdens den beroemden terugtogt, door het overmatig gebruik van dien honig bedwelmd werden. Volgens Tournefort is die gevaarlijke honig afkomstig van de bloemen van Chamae-rhododendron ponticum, ’t geen door Pallas wordt tegengesproken. De afbeelding van Azalea pontica geven wij in fig. 2 op de helft der natuurlijke grootte. In a ziet men eene opengesprongen zaaddoos.
Een aantal soorten, met die der Oude wereld overeenkomende, groeit in Noord-Amerika, bijvoorbeeld A. viscosa L., glaucaLam., multiflora L., calendulacea Mich. Zij leveren fraaije gewassen voor onze tuinen. Zij hebben gaarne heide- en veengrond, schaduw en vochtigheid. Zij behooren tot de gezelliggroeijende boschplanten. Men kan ze door stekken en afleggers vermenigvuldigen, alsmede door zaad, dat in heidegrond in potten gelegd en met wat mos toegedekt wordt. De bloemen vertoonen zich met allerlei kleuren, — vooral heeft men prachtige roodbloeijende soorten.
Eene andere groep is die, welke vóór korten tijd den naam van Tsutsia heeft ontvangen. Hare soorten hebben lederachtige, met borstels bedekte bladeren en 5 tot 10 meeldraden in eene klokvormige bloemkroon. Hiertoe behoort de A. indica, ook wel Rhododendron indicum Sweet genaamd. Zij is afkomstig uit China en Japan en door van Bevernink in 1680 uit Batavia naar Nederland gebragt. In 1810 kwam zij uit China in Engeland en na dien tijd vervult zij eene belangrijke rol onder de sierplanten. In de lente ziet men prachtige soorten dezer groep in de kassen in bloei, en des avonds geven zij een aangenamen geur. Zij zijn rood, wit, paars, lila of purperkleurig met plekken en strepen. Tot de fraaiste soorten behooren A. Indica en A. Indica Aurelia, in fig. 3 en 4 afgebeeld in natuurlijke grootte. Zij vereischen des winters eene warmte van 5 tot 10°C. Door veredeling worden allerlei prachtige verscheidenheden verkregen.