Asclepiadéën is de naam eener plantenfamilie, die kruiden of klimmende heesters bevat, welke van een wit, scherp, soms vergiftig melksap zijn voorzien. Zij hebben tegenovergestelde of kransvormige enkelvoudige bladeren en tot bloemschermen of trossen vereenigde bloemen. Deze hebben een vijfdeeligen kelk, en eene 5-spletige bloemkroon.
De slippen daarvan zijn in den knop gedraaid en dragen op de hoogte van de keel der bloemkroon een krans van verschillend gevormde, dikwijls vleezige aanhangels, die met de B breede helmdraden zijn zamengegroeid. De helmknoppen zijn 2-hokkig, en daaruit komen bij het openspringen wasachtige stuifmeelklompjes te voorschijn , die zich aan de klierachtige uitsteeksels van den stempel vasthechten.
De twee vruchtbeginsels loopen uit in evenzoovele stijlen, die een gemeenschappelijken, koekvormigen stempel dragen. De vrucht is eene blaasvrucht, en de zaden zijn doorgaans met eene zijdeharige kuif gekroond. Tot hare geslachten behooren Asclepias (zie onder dat woord) en Cynanchum (hondenbloem); eene soort van dit laatste (C. vincetoxicum) groeit ook in ons Vaderland.
De meeste geslachten — men telt er 96 — behooren tusschen de keerkringen, vooral in Zuid-Afrika te huis. Sommige soorten worden als groenten gebruikt, andere bezitten in den stengel spinbare vezels of in de bladeren eene blaauwe kleurstof, terwijl de zachte haarkuiven van nog andere tot vulling van matrassen enz. dienen kunnen. Daarenboven onderscheiden zich eenige soorten door fraaije en welriekende bloemen.