Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Arnim

betekenis & definitie

Arnim is de naam van een aanzienlijk en rijk geslacht, hetwelk tot den Duitschen adel behoort. Dien naam vindt men in oude oorkonden ook Arnym, Arnimb en Arnheim gespeld, en men houdt het er voor, dat de stamvader van het geslacht zich omstreeks het jaar 926 uit het Nederlandsche Arnhem naar Duitschland heeft begeven. In het dorp Arnim in de Altmark staat intusschen het stamhuis. Met het jaar 1280 neemt de gewaarmerkte geslachtlijst een aanvang. Van de merkwaardige leden van dit geslacht noemen wij:

Johann Georg von Arnim, Keizerlijk en Keursaksisch luitenantgeneraal in den 30-jarigen oorlog en door de R. Katholieke soldaten de Luthersche capucijn genaamd. Hij was geboren in 1581 te Boitzenburg in de Uckermark en op verschillende académiën en velerlei reizen gevormd. Hij begaf zich eerst in Poolsche, toen in Zweedsche en eindelijk (1626) in Keizerlijke dienst. Wallenstein benoemde hem in 1627 tot veldmaarschalk en belastte hem met de belégering van Straalsund. Hij zag zich echter, wegens den moed der burgers en de sterkte der stad, genoodzaakt, het beleg op te breken en snelde toen met eenige regimenten Sigismund III, koning van Polen, te hulp. Toen hij bemerkte, dat men wantrouwen jegens hem koesterde, nam hij zijn ontslag en trad in 1631 als veldmaarschalk in dienst van Johann Georg, Keurvorst van Saksen. Ten behoeve van dezen sloot hij een verbond met Gustaaf Adolf, voerde bevel over de Saksen in den slag bij Breitenfeld (7 Sept. 1631) en rukte door de Lausitz naar Bohemen, waar Praag, Eger en andere plaatsen in zijne handen vielen, waarna hij eene overwinning behaalde op de Keizerlijke troepen.

Ook later verwierf hij op deze aanmerkelijke voordeelen, maar hij gehoorzaamde niet aan het bevel van den Keurvorst, dat hem naar Saksen riep. Dit vindt zijne verklaring in het feit, dat Johann Georg blijkbaar de zijde van Gustaaf Adolf begon te verlaten. Eerst bij de nadering van Wallenstein voldeed hij aan den ontvangen last, en na den slag bij Lützen (1632) kwam hij op Saksisch grondgebied, terwijl hij een jaar later weder naar Silézië trok, Strehlen en Grottkau innam en in naam van zijn gebieder met Wallenstein onderhandelde. Toen bij eene nieuwe uitbarsting der vijandelijkheden laatstgenoemde veldheer Saksen bedreigde, trok von Arnim zoo haastig derwaarts, dat de Zweedsche generaal von Thurm achterbleef en bij Steinau in de handen der vijanden viel. Terwijl de benden van Wallenstein den Boven-Pfalz afliepen, snelde von Arnim den Keurvorst van Brandenburg ter hulp, beveiligde Berlijn en sloeg te vergeefs het beleg voor Frankfort. Later trok hij naar de Lausitz, veroverde Bautzen, overwon Colloredo bij Liegnitz, overweldigde Zittau en Grosz-Glogau en viel met den Zweedschen generaal Banner in Bohemen, waar hij Limburg en Königgrätz bezette, nadat een aanval op Praag mislukt was. De vrede van Praag (1635) vervulde hem met afkeer van de Saksische dienst, omdat de Keurvorst de zaak der Evangelische Siléziërs verraden had. Hij nam zijn ontslag en begaf zich naar zijn landgoed Boitzenburg. Hier werd hij in 1637 op bevel van Oxenstierna in hechtenis genomen, naar Stokholm gebragt en van vijandelijke aanslagen tegen Zweden beschuldigd. Von Arnim ontsnapte, verborg zich in Duitschland en nam vervolgens weder dienst als luitenantgeneraal bij de Keizerlijke en Keur-Saksische troepen. Hij overleed te Dresden den 18den April 1641.

Karl Otto Ludwig von Arnim, een bekende reiziger en reisbeschrijver, die den 1sten Augustus 1779 te Berlijn geboren werd. Hij studeerde te Halle en te Göttingen en reisde later door Duitschland, Italië, Zwitserland, Frankrijk, Engeland en Nederland. Nadat hij vervolgens 3 jaren op zijne goederen had doorgebragt, bekleedde hij betrekkingen bij de ambassade te Stokholm en te Londen, en was na dien tijd intendant der Koninklijke schouwburgen te Berlijn. In 1835 en 1836 reisde hij in Griekenland en Turkije, in 1841 in Frankrijk en Spanje, in 1844 in Italië, Sicilië, Malta en Sardinië. Hij was lid der Provinciale Staten van Brandenburg en kamerheer des Konings. Hij heeft reisbeschrijvingen, een tooneelspel enz. in het licht gegeven en overleed op den 9den Februarij 1861.

Ludwig Achim (Joachim) von Arnim, een bekende Duitsche dichter der Romantische school. Hij werd geboren te Berlijn den 26sten Januarij 1781, studeerde te Göttingen en te Weenen in de natuurkunde, en trad in 1799 reeds op met eene “Theorie der elektrischen Erscheinungen”, terwijl hij verschillende opstellen leverde in wetenschappelijke tijdschriften. Weldra echter wijdde hij zich geheel en al aan de poëzie en op zijne togten door Duitschland verzamelde hij sagen en sprookjes uit den mond des volks. Hij vestigde zich daarna te Heidelberg. Achtereenvolgens gaf von Arnim nu eens alleen, dan weder met zijn vriend Brentano eene reeks van gedichten uit, en van deze is “Des Knaben Wunderhorn" tot nu toe een geliefdkoosd volksboek gebleven. Gedurende zijne laatste levensjaren woonde von Arnim bij afwisseling te Berlijn en op zijn landgoed Wiepersdorf bij Dahme, waar hij den 21sten Januarij 1831 overleed. W. Grimm heeft eene uitgave zijner werken bezorgd in 19 deelen.

Von Arnim was begaafd met eene levendige en onuitputtelijke verbeelding, maar hij vierde aan deze veelal wat ruim den teugel, zoodat hij wel eens tot overladenheid, grilligheid en smakeloosheid verviel. In zijne gedichten schitteren geestigheid en tact van waarneming. Hij heeft daarbij een vloeijenden stijl, al is die niet overal van gezochte uitdrukkingen en van wijdloopigheid vrij te pleiten. Hij wordt naast Tieck voor den meest begaafden dichter der Romantische school gehouden.

Elisabeth von Arnim, gewoonlijk Bettina genoemd, de echtgenoot van den voorgaande, de zuster van Clemens Brentano en de kleindochter van Sophie de la Roche. Zij werd in 1785 te Frankfort aan de Main geboren, bragt een gedeelte harer jeugd in een klooster door en vertoefde voor ’t overige bij hare bloedverwanten te Offenbach, Marburg en Frankfort. Reeds in hare kindsheid openbaarde zij eene verbazingwekkende neiging tot dweeperij, en deze nam toe na hare kennismaking met de stiftsfreule von Günderode. Deze laatste sloeg de handen aan zich zelve, en Bettina verhief Goethe, toen bijna 60 jaren oud, tot het voorwerp harer hartstogtelijke toegenegenheid. De groote dichter liet zich deze welgevallen zonder haar te beantwoorden. Haar geschrift “Goethe’s Briefwechsel mit einem Kinde,” door haar uitgegeven en in het Engelsch overgezet, is het uitvloeisel van die zonderlinge betrekking. Het schijnt echter, dat dit boek grootendeels een gewrocht is harer opgewondene phantasie. Later heeft zij “Die Günderode” en nog andere werken in het licht gegeven. Zij overleed den 20sten Januarij 1859. — Hare dochter Gisela, gehuwd met Hermann Grimm, is desgelijks als schrijfster opgetreden, en terwijl haar oudste zoon in het bezit kwam der vaderlijke goederen, heeft haar jongste zoon de diplomatische loopbaan gekozen.

Heinrich Friedrich, graaf van Arnim-Heinrichsdorf, erfvrijheer van Werbelow, Mielow en Schwannberg, een Pruissisch staatsman en minister, die den 23sten September 1791 op eerstgenoemd landgoed geboren werd. Hij wijdde zich aan de krijgsdienst gedurende den vrijheidsoorlog; hij werd vervolgens gezantschapssecretaris, eerst te Stokholm en toen te Parijs, en na de Belgische omwenteling in 1831 als Pruissisch ambassadeur naar Brussel gezonden. In 1841 zag hij zich tot den gravenstand verheven en tot geheimraad in werkelijke dienst benoemd. In 1844 en later was hij gezant te Parijs en te Weenen, en na het oproer van Mei 1848 volgde hij den Keizer naar Innsbrück. Niet lang daarna nam hij zijn ontslag en woonde ambteloos te Berlijn, totdat hij op den 23sten Februarij 1849 als minister van Buitenlandsche zaken zitting nam in het Kabinet Brandenburg-Manteuffel. De quaestie over het aannemen der Duitsche rijksgrondwet en over de Keizerskroon gaf aanleiding tot zijne aftreding, en von Arnim keerde tot de ambtelooze stilte terug tot in Mei 1851, toen hij ten tweeden male als gezant naar Weenen ging, om de goede verstandhouding van Pruissen en Oostenrijk te bevorderen. Wegens ongesteldheid nam hij zijn ontslag, en hij werd te Berlijn benoemd tot lid van het Heerenhuis. Hij overleed er op den 18den April 1859, en met hem is de grafelijke tak van zijn stam uitgestorven.

Heinrich Alexander, vrijheer von Arnim, een uitstekend Pruissisch diplomaat en minister. Hij werd geboren te Berlijn den 13den Februarij 1798 en was een telg van den stam Arnim-Sackow in de Uckermark. Opgevoed aan het Paedagogium te Halle en op het pensionaat van den eerwaardigen Theremin, toonde hij reeds vroeg een gunstigen aanleg, en hij het uitbarsten van den vrijheidsoorlog trok hij, 15 jaren oud, met 5 broeders ten strijd tegen Frankrijks Keizer. Twee zijner broeders sneuvelden en onder hem zelven werd een paard doodgeschoten, terwijl hij eene wonde ontving in den voet. In het jaar 1818 begaf hij zich naar Heidelberg, waar hij zich toelegde op de studie der regten. In 1820 in Pruissische staatsdienst getreden, werd hij eerst gezantschapsattaché in Zwitserland en vervolgens secretaris van legatie in München, Kopenhagen en Napels, in welke laatste stad hij na het overlijden van graaf Flemming met de leiding der zaken werd belast en met den toenmaligen Kroonprins, later koning Friedrich Wilhelm IV in aanraking kwam. Nadat hij eenigen tijd met verlof te Berlijn had vertoefd, werd hij in 1829 benoemd tot gevolmagtigde te Darmstadt en tevens geaccrediteerd bij de Hoven van Baden en Nassau. Na 1834 was hij werkzaam aan het departement van Binnenlandsche zaken te Berlijn en na de krooning van Friedrich Wilhelm IV als gezant te Brussel, waar hij zich verdienstelijk maakte door het sluiten van handelsverdragen te bevorderen.

Inmiddels was de vrijheer von Arnim gehuwd met eene dochter van den baron Strick van Linschoten, Nederlandsch gezant bij het Hof van Würtemberg, die hij reeds in 1846 moest missen. In den aanvang van 1848 was hij als gezant te Parijs en voorspelde den val van den troon. Omstreeks half Maart bevond hij zich weder te Berlijn en ontveinsde zich geenszins den hagchelijken staat van zaken in Duitschland. Hij mengde zich met de denkbeelden eener gematigde vrijzinnigheid in de aangelegenheden van zijn vaderland, en verzette zich later met kracht tegen de reactie. In 1850 begaf hij zich naar Nederland, naar de goederen, die aan zijne dochter door erfenis waren ten deel gevallen, en keerde het volgende jaar terug naar Berlijn, om er als lid der Vertegenwoordiging aan de beraadslagingen deel te nemen. Weldra echter verwijderde hij zich van het staatkundig tooneel totdat hij na den val van het ministerie Manteuffel (1851) door Berlijner kiezers naar den Landdag werd afgevaardigd. Hij werd door ziekte verhinderd, zijne betrekking naar zijn wensch te bekleeden en overleed op den 5den Januarij 1861.

Adolf Heinrich, graaf von Arnim-Boitzenburg, een Pruissisch staatsman, geboren den 10den April 1803. Hij kwam in het bezit van de goederen te Boitzenburg, die een jaarlijksch inkomen van ruim 140.000 gulden opleveren. Nadat hij zijne studiën te Göttingen voltooid had, begaf hij zich in Pruissische staatsdienst en was reeds in 1833 het hoofd der regéring te Straalsund. Later werd hij in die betrekking overgeplaatst naar Aken. In 1839 werd hij regéringspresident in Merseburg, in 1840 opperpresident van de provincie Posen, en in 1842 aanvaardde hij de portefeuille van Binnenlandsche zaken. Zocht hij in die betrekking het spionnenstelsel af te schaffen, hij was daarentegen niet vrijgevig jegens de drukpers. Ook wist hij in dien woeligen tijd Pruissens wankelende gesteldheid niet tot vastheid te brengen. Toen den 18den Maart 1848 de omwenteling te Berlijn uitbarstte, droeg de Koning hem de vorming op van een nieuw Kabinet, maar schoon hij niet geheel en al afkeerig was van alle constitutionéle denkbeelden, toch kon hij niet eensgezind werkzaam wezen met den vrijheer von Arnim, den graaf von Schwerin en den heer von Auerswald, zoodat hij reeds den 29sten Maart zijn last nederlegde en plaats maakte voor Camphausen. Hij werd voorts gekozen tot lid van het Parlement te Frankfort, maar ook dit mandaat legde hij na korten tijd neder, omdat hij de souvereiniteit van die vergadering niet erkende. Hij toefde vervolgens bij afwisseling te Berlijn en op zijne goederen, en gaf gedurig staatkundige vlugschriften uit. In 1849 werd hij gekozen tot lid van de Tweede Kamer en onderscheidde er zich door zijne belangrijke redevoeringen. Hij behoorde er tot de conservatieve partij zonder zich aan te sluiten aan de uiterste regterzijde, wier programma hij bij de verkiezingen van 1861 niet wilde onderteekenen. Ook zijne politieke tegenstanders hebben achting voor zijne deugden en voor zijne grondige kennis.