Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Arabische taal

betekenis & definitie

(De) Arabische taal is een Semietische tongval en vormt met de Aethiopische den zuidelijken tak van den Semietischen taalstam. Zij is eene van de rijkste, meest beschaafde en wegens hare verspreiding en de daarin geschrevene boeken eene van de belangrijkste talen der wereld. De geschiedenis dezer taal ligt vóór den tijd van Mohammed in nevelen gehuld. Zooveel is zeker, dat men, bij zijn optreden, in Arabië twee talen sprak, namelijk de Himjaritische in het zuiden (Yemen) en de Koreisjitische in het noordwesten, vooral te Mekka. Deze laatste was toen reeds door de dichters eenigermate beschaafd, en zij werd de algemeen aangenomene, toen Mohammed daarin den Koran schreef. Zij heeft zich met de Arabieren zelfs over een groot deel van Europa verspreid en vooral in Spanje vele sporen achtergelaten. Zij was voorts tengevolge van de veroveringen der Mohammedanen in de 7de en 8de eeuw de schrijf- en spreektaal in het zuidwesten van Azië en in het oosten en noorden van Afrika, — ’t geen men, behalve van Spanje, ook zeggen kan van onderscheidene eilanden der Middellandsche zee (Sicilië, Maltha enz.). Ook heden ten dage heerscht zij, als de taal der wetenschap en der godsdienst, zoo ver de Islam zich uitstrekt, — ook daar, waar het volk van de Perzische, Tartaarsche of Indische talen gebruik maakt. De Koran, die als een modèl wordt beschouwd van zuiverheid van vorm, is de sluitsteen van de gouden eeuw der Arabische taalkunde. Na Mohammed ontstonden er oorlogen en verdeeldheden, die de ontwikkeling der taal- en letterkunde weinig begunstigden.

De volkstaal onderscheidt zich van de schrijftaal. Deze laatste kent verschillende naamvallen , zoo als malchon voor den eersten, malchin voor den tweeden en derden en malchan voor den vierden naamval, terwijl het volk overal malch (koning) gebruikt. Eene scheiding van spreek- en schrijftaal is langzaam tot stand gekomen,maar deze laatste heeft er veel door verloren. Zij heeft verouderde woorden behouden, vervormd of verworpen, en de nieuwe niet in zich opgenomen. Hierdoor mist zij een gedeelte van hare levenskracht. Hare verhouding tot het oude Arabisch is, als die van liet armoedige Grieksch der Byzantijnsche schrijvers tot het Attisch van Thucydides.

Het Arabisch telt 28 letters, die alle medeklinkers zijn. Yoor de klinkers bezit men drie teekens: fatha (a, ae), kesre (e, i) en damma (o, oe). Het wordt, gelijk alle Semietische talen met uitzondering van de Aethiopische, van de regterhand naar de linkerhand gelezen. Bij tweelettergrepige woorden valt de nadruk op de eerste lettergreep, gelijk ook bij de drielettergrepige, waarbij de laatste lettergreep niet medegerekend wordt, omdat men ze in de spreektaal niet hoort. Men heeft er een tweevoudsvorm (dualis) en verschillende meervoudsvormen van onderscheidene beteekenis. Het enkelvoud heeft drie naamvalsuitgangen, het twee- en het meervoud heeft er een minder. Heeft men in het Hebreeuwsch 5 vervoegingsvormen voor het werkwoord, in het Arabisch telt men er 9 benevens de lijdende vormen — te zamen 16. Hierdoor kan men fijne gedachtennuances zeer naauwkeurig uitdrukken. Men heeft bepaalde vormen, om het geslacht, de plaats, het werktuig, den werkman, eene verkleining enz. aan te duiden. Heeft men in het Hebreeuwsch 2000 wortels en in het geheel 6000 woorden, — het Arabisch bezit 6000 wortels en 60000 daarvan afgeleide vormen. Verbazend rijk is de taal in namen van voorwerpen, die voor den Arabier belangrijk zijn. Men vindt er 1000 voor “zwaard” en 500 voor “leeuw.”

De talrijke klinkers der schrijftaal maken deze welluidend, terwijl het geluid der spreektaal in Arabië zelf, wegens de vele sisklanken, vergeleken wordt bij dat van een suizend zwaard. Wij behoeven niet te zeggen, dat bij de verschillende Arabische stammen verschillende tongvallen gesproken worden.

De beoefening der Arabische taal is onmisbaar voor de grondige kennis van andere Semietische taaltakken. Het Hebreeuwsch, het Perzisch en het Turksch staan met haar in het naauwste verband. In ons Vaderland zijn sedert de 16de eeuw vele geschriften in de Arabische taal uitgegeven, en Thomas, Erpenius, Jacob Golius, Albertus Schultens en in onze dagen Roorda en Dozy hebben door de studie der Arabische taal- en letterkunde een Européschen naam verworven.

Ook de Arabische schriftteekens hebben hunne geschiedenis. Zij zijn volgens de sage door Henoch (Edris) of zelfs door Adam uitgevonden. Het is echter waarschijnlijk, dat men de schrijfkunst eerst na den aanvang onzer jaartelling en wel het vroegst bij de Himjarieten in Yemen heeft leeren kennen. Het Himjarietisch schrift gelijkt veel op het Aethiopisch. In het noorden van Arabië ontstond het Hirensisch schrift, waarmede de Koran geschreven werd en dat ook wel Koefisch schrift genoemd werd, omdat men zich vooral te Koefa bezig hield met het vervaardigen van afschriften van den Koran. Het werd aanvankelijk gebruikt zonder onderscheidings- en klinkerteekens. Later ontstond het Karmatisch schrift, en eindelijk in de 10de en 11de eeuw het hedendaagsche loopende schrift (neskhi). Dit laatste wordt met gespleten rietstaatjes geschreven. Uit dit loopende schrift zijn eenige andere lettervormen ontstaan, die bij sommige stammen of voor bepaalde oogmerken worden gebezigd. Eenige volken, zooals de Syriërs, Samaritanen en Israëlieten schrijven het Arabisch met de letterteekens hunner moedertaal. Dit wordt in Europa wel eens nagevolgd, maar de regels, die daarbij in acht genomen moeten worden, zijn nog niet behoorlijk vastgesteld.