Almeida (Don Francesco d’) was een dapper Portugeesch legerhoofd uit het geslacht der graven ;van Abrantas. Nadat hij zich bij de verovering van Granada onderscheiden had, werd hij door koning Emanuël van Portugal aangesteld tot opperstadhouder en onderkoning in Oost-Indië. Met 36 schepen zeilde hij derwaarts en legde er met ongemeenen voorspoed de grondslagen der Portugesche heerschappij (1505 tot 1510). Om zijn vaderland te bevoordeelen, weerde hij er de Egyptenaren van de voornaamste markten.
De Sultan van Egypte zond eene aanzienlijke vloot naar de Indische zee. De zoon van Almeida, Lorenzo genaamd, werd door haar aangegrepen en verloor daarbij het leven. Toen de vader gereed stond, den dood zijns zoons te wreken, verscheen Alfonso d’ Albuquerque, die door het argwanend Hof was afgezonden, om het opperbevel over te nemen. Almeida deed hem te Cochin in de gevangenis werpen en vernielde de Egyptische vloot. Toen eerst was hij gereed, om het bevel aan zijn opvolger over te dragen. Hij mogt echter zijn vaderland niet wederzien, maar sneuvelde in het laatst van 1508 nabij de Kaap de Goede Hoop, door de lans van een inboorling getroffen.
Een andere Almeida, Emmanuël genaamd, werd in 1580 te Vizeu geboren en overleed te Goa in 1648. Hij toefde 12 jaar aan het Hof van den Sultan van Abyssinië en heeft over dit gewest een paar belangrijke werken geschreven.
Een derde, Nicolao Tolentino d' Almeida, een beroemd Portugeesch dichter, werd in 1745 te Lissabon geboren, studeerde te Coïmbra en maakte zich een naam door zijn hekeldicht op den afgetreden minister Pombal. Hij werd benoemd tot secretaris bij het departement van Binnenlandsche Zaken en wijdde zich aan de poëzie. Zijne dichterlijke werken zijn in 1802 in twee deelen te Lissabon verschenen. Hij stierf in laatstgenoemde stad in het jaar 1811.
Eindelijk vermelden wij nog Joao Baptiste de Almeida-Garrett, den meestberoemden Portugeschen dichter van onzen tijd. Hij werd geboren den 4den Februarij 1799 en studeerde te Coïmbra in de regten. Reeds in zijn studietijd gaf hij drie treurspelen uit, en weldra zag hij zich geplaatst bij het ministerie van Binnenlandsche Zaken bij de afdeeling Onderwijs. Bij de restauratie van 1823 wegens zijne democratische gevoelens verbannen, begaf hij zich naar Engeland, en later bekleedde hij eene betrekking op het kantoor van het bankiershuis La Fitte te Havre. Na den dood van Johan VI (1826) keerde hij naar zijn vaderland terug en trad er op als schrijver in vrijzinnige dagbladen. Onder de regering van Don Miguël werd hij in de gevangenis geworpen (1828) en ontvlood naar Engeland. In 1832 nam hij als gewoon jager deel aan de expeditie van Don Pedro, en na het herstel der orde zond Maria da Gloria hem als gezant naar Brussel (1834). In 1836 zou hij als minister-resident naar Kopenhagen vertrekken, maar hij gaf de voorkeur aan den terugkeer naar Portugal. Na de September-omwenteling van 1836 schitterde hij als rede-naar in de Cortes.
Gedurende die wisseling zijner lotgevallen heeft hij gedurig de letterkunde van zijn vaderland met keurige gedichten verrijkt; Nu eens heeft hij het leven van Camoëns bezongen , dan weder de monniken met den geesel der satyre getuchtigd. Vooral heeft hij zich in den laatsten tijd beijverd, om het tooneel in een beteren toestand te brengen. Eene verzameling van zijne poëtische en prozaïsche werken is in 1855 te Lissabon verschenen.