Gepubliceerd op 30-10-2017

zitten

betekenis & definitie

zitten - Werkwoord
1. (inerg) op het zitvlak rusten
Ik heb lekker in het zonnetje gezeten.
Er wordt zelden op die stoel gezeten.
2. ergatief zetelen, plaats genomen hebben
Hij was gezeten op een troon van goud, versierd met diamanten.
3. (auxl) duratief hulpwerkwoord
Daar zit verandering in te komen.
Hij heeft die puzzel op zitten lossen.
4. in de gevangenis een straf ondergaan

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: sitten, zitten, setten
Oudernederlands: sitten
Germaans: *sitjanan
Indo-Europees: *sed-

Verwante begrippen
sit-in