zeilen - Werkwoord
1. (techniek) voortgestuwd worden door de druk van de wind tegen een opgehouden zeil
♢ Op het strand zal weer met zeilwagens worden gezeild.
2. (scheepvaart) zich in een zeilboot met behulp van de wind over het water voortbewegen
♢ Nog altijd is het rond de wereld zeilen een avontuurlijke onderneming.
3. (sport) het beoefenen van het zeilen als sport
♢ Hij zeilt voor Nederland tot na de Olympische Spelen.
4. (sport) ketsen, een steentje met een afgeplatte vorm scherend over een wateroppervlak gooien zodat het zo vaak mogelijk stuitert
♢ Zo'n ronde kiezel is niet geschikt om te zeilen.
5. (figuurlijk) zich bewegen als een zeilend schip
♢ De gier zeilde traag rond op zijn gespreide vleugels.
♢ Door een goede voorbereiding is hij vlot door zijn examens gezeild.
zeilen - Zelfstandignaamwoord
1. (sport) een wedstrijdsport met zeilvaartuigen
♢ Bij het onderdeel zeilen, staat het Nederlandse team er uitstekend voor.
2. het reilen en zeilen: hoe dingen gebeuren
♢ Als je ergens voor het eerst gaat werken moet je eerst leren hoe het reilen en zeilen in het bedrijf gaat.
Woordherkomst
Werkwoord afgeleid van het zelfstandignaamwoord “zeil”
Synoniemen
[4] keilen, keilderen, ketsen, kiskassen, stipstappen, vleieren, vleien, zeilderen
Verwante begrippen
rak, regatta, wedstrijd
Gepubliceerd op 30-10-2017
zeilen
betekenis & definitie