Gepubliceerd op 31-10-2017

wortel

betekenis & definitie

wortel - Zelfstandignaamwoord
1. (groente) de eetbare wortel van de peen Daucus carota
We hebben wortelen met erwten gegeten.
2. (plantkunde) het ondergrondse gedeelte van een plant of boom
Als je onkruid wiedt moet je de wortels niet in de grond laten, want dan groeit het zo weer terug.
3. (wiskunde) een getal gezien in zijn verhouding tot het getal van zijn tweede macht, derde macht, enz
De wortel van honderdvierenveertig is twaalf.
4. (taalkunde) een woord ontdaan van alle voor- en achtervoegsels en uitgangen
[D]e meeste werkwoorden worden gevormd door achter de wortel een suffix te voegen; zo'n wortel + suffix heet thema of stam en achter die stam komen dan de persoonsuitgangen, althans in 't praesens.
5. inplanting of dat waaruit iets ontspringt

wortel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wortelen
♢ Ik wortel
2. gebiedende wijs van wortelen
wortel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wortelen
wortel je?

Synoniemen
[1] bospeen, breekpeen, grove peen, waspeen
[4] radix