Gepubliceerd op 31-10-2017

wel

betekenis & definitie

wel - Bijwoord
1. een ontkenning ontkennend
Ik denk dat hij het wél gedaan heeft.
2. een ontkenning bevestigend (met nauwelijks)
Ik heb veel haar op mijn benen en armen, wel nauwelijks zichtbaar omdat ik heel licht ben.
3. een toegeving makend
Hij is wel aanwezig, maar hij let niet op.
4. benadrukkend, verbazing uitdrukkend
Hij heeft wel zes pannenkoeken naar binnen zitten werken.
5. bevestiging zoekend
Heb je het licht wel uitgedaan?
6. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord goed, gunstig
weldoen: Doe wel en zie niet om.

wel - Tussenwerpsel
1. uitdrukking van verbazing
Wel, wel, wie hebben we daar!

wel - Zelfstandignaamwoord
1. een plaats waar water uit de grond tevoorschijn komt
Er zit een wel onder onze kelder en dat water moet afgepompt.

wel - Bijvoeglijk naamwoord
1. gezond, in orde

wel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wellen
♢ Ik wel
2. gebiedende wijs van wellen
wel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wellen
wel je?

Synoniemen
bron

Antoniemen
onwel