Gepubliceerd op 31-10-2017

waard

betekenis & definitie

waard - Zelfstandignaamwoord
1. (m) (beroep) de baas van een herberg of van een taveerne
2. (f)/(m) (aardrijkskunde) vlak land in een rivierengebied, (uiterwaard)
3. (m) (dierkunde) nevenvorm van "woerd" mannetjeseend

waard - Bijvoeglijk naamwoord
1. predicatief: ~ zijn in geld uitdrukbaar zijn
Dat huis is veel minder waard geworden.
2. predicatief: ~ zijn anders dan financieel zijn belang hebben
Hij is wel wat beter maar nog steeds niet veel waard.
3. geacht, beste
Waarde landgenoten!

Uitdrukkingen en gezegden
♦ Buiten de waard rekenen
niet gerekend hebben op hoe anderen er werkelijk over denken
♦ Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.
een mens denkt net zo over een ander als die over zichzelf denkt, dus als iemand zelf oneerlijk is denkt diegene dat anderen ook oneerlijk zijn
♦ De eerste klap is een daalder waard.
wie het eerste begint heeft de meeste kans op overwinning
♦ De ene dienst is de andere waard.
wanneer iemand helpt, doet men graag iets terug
♦ Een goed hart is goud waard.
je treft niet snel meer mensen met een goed karakter
♦ Eigen haard is goud waard.
het is nergens zo mooi als thuis; men hecht veel waarde aan het eigen bezit
♦ Geen knip voor de neus waard zijn
zijn vak niet kennen en er geen verstand van hebben
♦ Het sop is de kool niet waard.
een onderwerp is te onbelangrijk om er aandacht aan te geven
♦ Parijs is wel een mis waard.
om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten
♦ Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft.
als je zoveel geeft zoveel je kunt, dan kan niemand je iets verwijten

Synoniemen
[1] herbergier, kastelein, cafébaas
[3] woerd, woord

Antoniemen
onwaard

Verwante begrippen
[2] gors, kwelder, schor, slik, voorland