vrij - Bijvoeglijk naamwoord
1. niet de genoemde tekortkoming hebbend, niet onderhevig aan, ongevoelig voor, zonder b.v. accijnsvrij, loodvrij etc.
2. ongebonden, niet in beweging beperkt
3. beschikbaar
4. gratis
5. niet vallend onder of beperkt door een bepaald gezag, jurisdictie
6. vrijmoedig
7. (van onderwijs) niet van de overheid uitgaand, niet openbaar
vrij - Bijwoord
1. tamelijk
vrij - Zelfstandignaamwoord
1. vrijloop
♢ Piet, gooi hem even in de vrij
2. (afkorting), (tijdrekening), (dag) vrijdag, de vijfde dag van de werkweek
♢ Open: di, woe, do, vrij; dicht: zat, zo, ma.|Geopend op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag; gesloten op zaterdag, zondag en maandag.
vrij - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijen
♢ Ik vrij
2. gebiedende wijs van vrijen
♢ vrij!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vrijen
♢ vrij je?
Woordherkomst
[bijvoeglijk naamwoord] van het Middelnederlandse woord vri
[zelfstandig naamwoord 1] (verkorting) van vrijloop
[zelfstandig naamwoord 2] (verkorting) van vrijdag
Antoniemen
onvrij
Verwante begrippen
los, losbandig, onbelemmerd, onbezet, ontheven, open, vacant, vlot
Zie ook
vrij.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: