verlaten - Werkwoord
1. weggaan (van)
♢ De delegatie verliet uit protest de vergadering.
2. in de steek laten, laten vallen
♢ Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?
♢ De man beloofde zijn maîtresse dat hij zijn echtgenote voor haar zal verlaten.
3. onverzorgd achterlaten
4. overgieten
5. zich laten gaan
6. opgeven (van betrekking)
7. (refl) rekenen, vertrouwen op
♢ Hij verlaat zich op haar als hij mensen moet inschatten, waarbij zij sceptischer is.
verlaten - Werkwoord
1. (ov) uitstellen
♢ Een technische storing verlaatte de lancering van de raket.
verlaten - Deelwoord
1. voltooid deelwoord van verlaten
1. vormt de voltooide tijden
♢ Ik heb vroegtijdig de school verlaten.
♢ Na het brandalarm had iedereen binnen enkele minuten het pand verlaten.
2. vormt de lijdende vorm
♢ Wanneer de belangrijkere verkeersaders worden verlaten moet vaak over onverharde wegjes worden gereden.
3. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
♢ Het plein is verlaten.
♢ Hij is door zijn vrouw verlaten.
4. attributief gebruikt
♢ Hij rijdt naar een stuk braakliggende grond op een verlaten plaats.
verlaten - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord verlaat
Woordherkomst
afgeleid van laat met het voorvoegsel ver- met het achtervoegsel -en
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: