Gepubliceerd op 31-10-2017

vast

betekenis & definitie

vast - Bijvoeglijk naamwoord
1. stevig
De vaste verbinding moest met een zaag weer losgemaakt worden.
2. permanent
Er is een vaste oeververbinding, zodat auto's makkelijk op en neer kunnen rijden.
3. (thermodynamica) kristallijn of amorf
IJs is de vaste vorm van water.

vast - Bijwoord
1. niet los, stevig bevestigen|bevestigd
Dat deel is er vast aan verbonden.
2. niet los te krijgen, muurvast
Die schroef zit vast en zullen we op een andere manier los moeten maken.
3. hoogstwaarschijnlijk
Die zit vast zonder geld.

vast - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vasten
2. gebiedenwijs van vasten

Uitdrukkingen en gezegden
♦ Dat staat zo vast als een huis.
Dat is volkomen zeker.
♦ vast en zeker
zeer waarschijnlijk

Antoniemen
[1] los, onvast
[2] tijdelijk
[1-2] los

Verwante begrippen
[3] vloeibaar, gasvormig