vast - Bijvoeglijk naamwoord
1. stevig
♢ De vaste verbinding moest met een zaag weer losgemaakt worden.
2. permanent
♢ Er is een vaste oeververbinding, zodat auto's makkelijk op en neer kunnen rijden.
3. (thermodynamica) kristallijn of amorf
♢ IJs is de vaste vorm van water.
vast - Bijwoord
1. niet los, stevig bevestigen|bevestigd
♢ Dat deel is er vast aan verbonden.
2. niet los te krijgen, muurvast
♢ Die schroef zit vast en zullen we op een andere manier los moeten maken.
3. hoogstwaarschijnlijk
♢ Die zit vast zonder geld.
vast - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vasten
2. gebiedenwijs van vasten
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Dat staat zo vast als een huis.
Dat is volkomen zeker.
♦ vast en zeker
zeer waarschijnlijk
Antoniemen
[1] los, onvast
[2] tijdelijk
[1-2] los
Verwante begrippen
[3] vloeibaar, gasvormig
Gepubliceerd op 31-10-2017
vast
betekenis & definitie