Gepubliceerd op 31-10-2017

uittrekken

betekenis & definitie

uittrekken - Werkwoord
1. (ov) van je lichaam af halen, kleding afleggen
Hij had zijn jas uitgetrokken.
2. (ov) uit iets anders trekken
Om die splinter uit te trekken kun je beter een pincet gebruiken.
3. (ov) een kort overzicht maken van
Hij had voor zijn examen een hele reeks boeken uitgetrokken.
4. (ov) er tijd of geld voor beschikbaar stellen
Er werd een week voor uitgetrokken.
5. (ov) lostrekken, wegtrekken
6. ergatief weggaan uit
Ze waren dat land uitgetrokken.

Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en trekken

Synoniemen
[1]: ontkleden, uitdoen, uitkleden
[2]: extraheren, onttrekken