Gepubliceerd op 01-11-2017

uitlopen

betekenis & definitie

uitlopen - Werkwoord
1. ergatief lopend een ruimte verlaten
Hij is woedend de kamer uitgelopen.
2. ergatief nieuwe takjes en blaadjes krijgen
De lente is vroeg en bomen lopen al uit.
3. ergatief langer duren dan verwacht
De vergadering liep uit.
4. ergatief ~ op: resulteren in iets, als gevolg hebben
Dat is uitgelopen op een grote nederlaag.

Woordherkomst
samenstelling van uit(bijwoord) en lopen(werkwoord)

Synoniemen
[2] botten, knoppen, uitbotten, uitkomen

Antoniemen
[1] inlopen