tuig - Zelfstandignaamwoord
1. ding, voorwerp
♢ Pas op anders gaat dat hele tuig in de fik.
2. (techniek) machine of gebruiksklare constructie, die is ingericht om een activiteit of bezigheid te verrichten of eenvoudiger te maken: rijden, spelen, varen enz.
♢ Als het tuig eenmaal in de ruimte is, begint de gewichtsloosheid een rol te spelen.
3. plebs, lieden van laag allooi
♢ Ik laat me door dat tuig niet in de wielen rijden.
4. harnas, verzameling riemen waarmee een persoon of dier in bedwang gehouden kan worden
♢ Met dit tuigje kunnen we tenminste verhinderen dat onze peuter uit zijn kinderstoel valt.
5. (scheepvaart) de verzamelnaam voor alle zeilen, staand (vast) en lopend (beweegbaar) want, het touwwerk en de rondhouten die nodig zijn om een schip voort te bewegen en om een schip te laten ankeren
♢ De klippers waren snelle schepen met een imposant tuig.
6. vistuig
tuig - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuigen
♢ Ik tuig
2. gebiedende wijs van tuigen
♢ tuig!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuigen
♢ tuig je?
Antoniemen
[5] scheepsromp
Verwante begrippen
[2] apparaat, constructie, gereedschap, gerei, inrichting, installatie, instrument, rusting, toebehoren, toestel, uitrusting, voorziening, [4] halster, hoofdstel, teugel, zadel, [5] blok, boegspriet, bras, mast, ra, putting, reep, schieman, schoot, val, want, zeil
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: