Gepubliceerd op 01-11-2017

traan

betekenis & definitie

traan - Zelfstandignaamwoord
1. (f)/(m): oogvocht
2. (m): traanolie (uit het spek van walvissen, robben...)

traan - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tranen
♢ Ik traan
2. gebiedende wijs van tranen
traan!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tranen
traan je?