Gepubliceerd op 01-11-2017

toer

betekenis & definitie

toer - Zelfstandignaamwoord
1. (Jiddisch-Hebreeuws) rij, kolom

toer - Zelfstandignaamwoord
1. (rond)reis, tour
2. omwenteling
3. rij steken naast elkaar
4. moeilijk, zwaar werk
5. (techniek) winding waarmee een snoer of kabel om iets heengeslagen wordt
6. beurt -> toerbeurt

toer - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeren
♢ Ik toer
2. gebiedende wijs van toeren
toer!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toeren
toer je?

Woordherkomst
Herkomst: Hebreeuws

Verwante begrippen
excursie, foefje, kneep, kunstgreep, lijn, linie, omloop, omwenteling, regel, schreef, streek, streep, stunt, tocht, trip, uitstapje