tegen - Voorzetsel
1. zijdelings aanleunend
♢ De fiets staat tegen de deur.
2. oneens met, ter bestrijding van
♢ Er is geen middel tegen deze ziekte.
♢ Het raadslid stemde tegen het voorstel.
3. voor of omstreeks een bepaalde tijd
♢ We gingen tegen de ochtend naar huis.
♢ Het liep tegen zevenen toen hij binnenkwam.
♢ Tegen de tijd dat hij het doorkreeg, was alles al verloren.
4. de ontvangende persoon van een boodschap: aan
♢ Ik heb het tegen je gezegd.
5. voor de prijs van
♢ Ik ruilde met de buurjongen tien knikkers tegen een bal.
tegen - Bijwoord
1. (Naamwoordelijk deel) oneens, negatief
♢ Bent u voor of tegen?
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
3. :tegenspreken: Hij sprak deze bewering tegen.
4. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
5. :daartegen: Daar is een goed middel tegen.
tegen - Werkwoord
1. meervoud verleden tijd van tijgen
♢Wij tegen
♢Jullie tegen
♢Zij tegen
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: teghen, tjeghen, tejeghen
Germaans: *gagin-
Synoniemen
anti, contra
omstreeks, rond
aan (datief)
voor
Antoniemen
voor
Verwante begrippen
togen
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: