Gepubliceerd op 01-11-2017

tegen

betekenis & definitie

tegen - Voorzetsel
1. zijdelings aanleunend
De fiets staat tegen de deur.
2. oneens met, ter bestrijding van
Er is geen middel tegen deze ziekte.
Het raadslid stemde tegen het voorstel.
3. voor of omstreeks een bepaalde tijd
We gingen tegen de ochtend naar huis.
Het liep tegen zevenen toen hij binnenkwam.
Tegen de tijd dat hij het doorkreeg, was alles al verloren.
4. de ontvangende persoon van een boodschap: aan
Ik heb het tegen je gezegd.
5. voor de prijs van
Ik ruilde met de buurjongen tien knikkers tegen een bal.

tegen - Bijwoord
1. (Naamwoordelijk deel) oneens, negatief
Bent u voor of tegen?
2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
3. :tegenspreken: Hij sprak deze bewering tegen.
4. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
5. :daartegen: Daar is een goed middel tegen.

tegen - Werkwoord
1. meervoud verleden tijd van tijgen
♢Wij tegen
♢Jullie tegen
♢Zij tegen

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: teghen, tjeghen, tejeghen
Germaans: *gagin-

Synoniemen
anti, contra
omstreeks, rond
aan (datief)
voor

Antoniemen
voor

Verwante begrippen
togen