Gepubliceerd op 02-11-2017

stapel

betekenis & definitie

stapel - Zelfstandignaamwoord
1. een gestructureerde hoop spullen
Er ligt een stapel boeken op tafel''.
2. (scheepvaart) de tijdelijke constructie waarop een in aanbouw of reparatie zijnd schip rust
Het schip zal volgende maand van stapel lopen.
3. (muziek) een houten stokje ingeklemd tussen het boven- en onderblad van de klankkast van een snaarinstrument
De plaatsing van de stapel van een viool is van essentieel belang voor de klank van het instrument.

stapel - Bijvoeglijk naamwoord
1. alleen predicatief gek, stapelgek

stapel - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stapelen
♢ Ik stapel
2. gebiedende wijs van stapelen
stapel!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stapelen
stapel je?

Verwante begrippen
[2] werf, sleephelling, dok, droogdok, dokblok, kimblok, stopping, dol, dolzinnig, krankzinnig, uitzinnig, waanzinnig