Gepubliceerd op 02-11-2017

spreken

betekenis & definitie

spreken - Werkwoord
1. (inerg) zich met behulp van de stem uiten
Hij sprak heel zachtjes.
2. (inerg) ~ over een bepaald onderwerp aansnijden
Hij sprak daar met geen woord over.

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: spreken
Oudernederlands: sprekan
Germaans: *sprekanan

Uitdrukkingen en gezegden
♦ iemand niet te na gesproken
iemand, veelal uit respect, uitsluiten van de gedane uitspraak
♦ niet te spreken zijn over iets
ergens erg op tegen zijn, boos zijn over iets
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
soms kun je beter je mond houden
♦ Boekdelen spreken
iets zeer duidelijk kunnen zien, bv in iemand gezicht
♦ De prins spreken
Dronken zijn
♦ Een hartig woordje met iemand spreken.

♦ Iemand onder vier ogen spreken
praten met iemand zonder dat anderen erbij zijn
♦ In het huis van de gehangene spreekt men niet van de strop

♦ Met twee tongen spreken
niet eerlijk zijn
♦ Voor de vuist weg (spreken)
zonder voorbereiden iets moeten vertellen

Synoniemen
praten

Antoniemen
zwijgen