Gepubliceerd op 04-12-2017

momboir

betekenis & definitie

momboir - Zelfstandignaamwoord
1. verouderde spelling of vorm van momboor van vóór 1804 (komt voor in notariële akten, bijvoorbeeld over erfenissen)
Op Pinksterdag (24 Mei) 1523 schonk hij met toestemming van zijn schoonzoon Diederik van Cruchten, scholtis van Roermond, als man en momboir van Mettelen (Mechtildis) van Lom, zijn huisvrouw, en Johan van Lom, zijn zoon, aan de O.L. Vrouwe-Broederschap Op ter Poorten, waarvan hij met zijn echtgenoote en kinderen lid was, een erfrente van 48 hornsche postulaatsgulden, staande op Schoemeckershof te Bracht, welke som besteed werd voor de stichting van zes wekelijksche H. Missen te lezen op het O.L. Vrouwe-altaar in de moederkerk of H. Geestkerk.

Woordherkomst
van het Middelnederlandse woord montboor