Gepubliceerd op 04-12-2017

met

betekenis & definitie

met - Voorzetsel
1. en daarbij
's Ochtends eten we brood met beleg.
2. in gezelschap van
Ik ga met hem mee.
3. als partner hebbende
Morgen zal ik er met m'n manager over spreken.
4. als gevoel hebbende
Hij bekeek de pentekening met interesse.
5. na, als gevolg van
Het wordt er met de tijd niet beter op.
Met Karels vertrek raken we een waardevolle collega kwijt.
6. gelijktijdig met, tijdens
Met de schoolvakantie is het rustig in de stad.
7. ter gelegenheid van
We zijn met mijn verjaardag naar de Keukenhof geweest.
8. gebruik makend van, door middel van, met behulp van
Met dit mes ''werd de moord gepleegd.
Ik reis morgen met de trein naar Purmerend.

met - Zelfstandignaamwoord
1. arch. stukjes die overblijven bij het snijden van grotere stukken vlees.

Woordherkomst
Germaans *mati voedsel, vgl. Engels: meat

Antoniemen
zonder

Verwante begrippen
mee, mede