lul - Zelfstandignaamwoord
1. (informeel) het geslachtsdeel van de man, de penis
2. (scheldwoord) een scheldwoord voor een man
3. (vulgair) sukkel, schlemiel
♢ Ik moet de trein halen, anders ben ik de lul.
4. (f) Arch. (1811) : een klein driehoekig zeil dat voor op kleine schepen gezet wordt, kuiffok
♢ Ik koos de lul voor 't zeil'' - Huygens.
5. (f) Arch. (1811) : een houten pijp aan een pomp waaruit het water loopt
♢ De lul zit los.
lul - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lullen
♢ Ik lul
2. gebiedende wijs van lullen
♢ lul!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lullen
♢ lul je?
Synoniemen
1. fluit, het mannelijk lid, jongeheer, leuter, lid, mannelijkheid, penis, piel, piemel, pik, plasser, potlood
2. pik
3. de dupe, het haasje, de klos, de piel, de pineut, de pisang, de sigaar, de sjaak, het strandpaaltje
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: