Gepubliceerd op 04-12-2017

lens

betekenis & definitie

lens - Zelfstandignaamwoord
1. (optica) een geslepen stuk transparant materiaal dat lichtstralen breekt
2. (fotografie) een stelsel van lenzen(1) of lensdelen dat op een camera zit zodat er een scherp beeld op de film of CCD wordt geprojecteerd
Met welke lens ga je die foto nemen?
3. (optica) een zeer kleine glazen of kunststof lens(1) die men direct op de oogbol plaatst ter vervanging van een bril.
Lenzen staan je veel beter dan een bril!
4. (verouderd) een langgerekt wapen waarmee walvissen doorstoken werden
5. (anatomie) deel van het oog dat de lichtstralen breekt
6. pen, spie

lens - Bijvoeglijk naamwoord
1. lek, lam
2. leeg
Als je niet normaal doet, dan sla ik je lens.

lens - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lensen
♢ Ik lens
2. gebiedende wijs van lensen
lens!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lensen
lens je?

lens - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenzen
♢ Ik lens
2. gebiedende wijs van lenzen
lens!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenzen
lens je?

Woordherkomst
mogelijk via het Engelse woord lens van lens "linze", vanwege de overeenkomst in vorm

Synoniemen
[2] objectief
[3] contactlens