Gepubliceerd op 04-12-2017

land

betekenis & definitie

land - Zelfstandignaamwoord
1. gedeelte van het aardoppervlak dat boven water uitsteekt
We moeten op land geen windmolens meer plaatsen, maar uitsluitend investeren in zeewindparken.
De kikker leeft zowel op het land als in het water.
2. dat deel van de aardbodem dat geschikt is voor of gebruikt wordt voor bebouwing of landbouw en veeteelt
Hij heeft een stuk land gekocht.
De boeren zijn op het land bezig met het maaien van het gras.
3. een geografisch gebied aan één bepaald gezag onderworpen
Het hele land was in rep en roer.
Het is een corrupt land.
4. niet-verstedelijkt gebied
5. het eigen land, het land waar men geboren is

land - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van landen
♢ Ik land
2. gebiedende wijs van landen
land!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van landen
land je?

Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: lant
Oudernederlands: lant
Germaans: *landan
Indo-Europees: *lendʰ-

Uitdrukkingen en gezegden
♦ Geen profeet is in zijn (eigen) land geëerd.
in tegenstelling tot vreemden, zijn mensen uit je woonplaats minder bereid te luisteren
♦ Het land aan iets hebben
aan iets een hekel hebben
♦ In het land der blinden is éénoog koning.
je hoeft maar weinig moeite te doen om mensen vóór te blijven als zij zich niet in dat onderwerp verdiepen of er geen tijd/moeite in willen stoppen ofwel: wanneer iemand als enige een beetje van iets weet, lijkt het voor iedereen die er niets van weet alsof diegene er echt verstand van heeft
♦ Met de hoed in de hand komt men door het ganse land.
iemand die vriendelijk is bereikt meer in het leven dan iemand die onaardig en onbeleefd is
♦ aan land gaan / aan wal komen
van boord gaan, uit de boot stappen
♦ te land


Synoniemen
[2]: grond
[3]: rijk,staat
[4]: platteland
[5]: vaderland

Antoniemen
[1]: zee
[4]: stad

Zie ook
Land