Gepubliceerd op 04-12-2017

kant

betekenis & definitie

kant - Zelfstandignaamwoord
1. (n) een vorm van vlechtwerk gemaakt van dunne linnen of katoen|katoenen draad|draden
Het kant op de rok was netjes afgewerkt.
2. (m) richting
De juiste kant werd aangegeven op het bord.
3. (m) zijde
Een vel papier heeft twee kanten.
Het is de vraag van welke kant je dat bekijkt.
4. (n) (kleur) de kleur van de stof kant hebbend
Heeft u die ook in het kant?

kant - Bijvoeglijk naamwoord
1.

kant - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van kanten
2. gebiedenwijs van kanten

Uitdrukkingen en gezegden
♦ Aan de andere kant...
Een aanduiding om aan te geven dat men ook tegenovergesteld over iets kan denken.
♦ Aan de kant zetten
Iemand of iets niet meer raadplegen of gebruiken.
♦ Dat raakt kant nog wal.
Iets is volstrekt onbruikbaar.
♦ De liefde kan niet van één kant komen.
als je samen iets doet zal ieder moeten bijdragen
♦ Een dubbeltje op zijn kant zijn.
een gevaarlijke situatie zijn en maar net goed gaan
♦ Het gras aan de andere kant van de heuvel is altijd groener.
men denkt dat anderen geen problemen hebben
♦ Iemand van kant maken
Iemand doden
♦ Iets over z'n kant laten gaan
ergens niets van aantrekken

Synoniemen
[4] kantkleur, kantkleurig

Verwante begrippen
boord, flank, marge, rand, zijde, zijkant, zoom