Gepubliceerd op 04-12-2017

kam

betekenis & definitie

kam - Zelfstandignaamwoord
1. getand object om haren mee te verzorgen
2. lichaamsdeel van een vogel, reptiel of ander dier, bijv. hanenkam
3. (muziekinstrument) onderdeel van een snaarinstrument waarover de snaren strak gespannen worden, met het doel de trillingen op het resonantielichaam over te brengen
4. rij getande objecten, bijv. bergkam

kam - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kammen
♢ Ik kam
2. gebiedende wijs van kammen
kam!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kammen
kam je?