kaak - Zelfstandignaamwoord
1. (palindroom) (anatomie) het beendergestel dat de mondholte omsluit en waarin de tanden en kiezen geplaatst zijn
♢ De dode dolfijn had een aangeboren afwijking en een gebroken kaak.
2. (anatomie) een wang
♢ Hij gaf haar een kus op de kaken.
3. (juridisch) een houten of stenen podest, waarop de te straffen misdadigers tentoon werden gesteld
4. (voeding) hard meelgebak
kaak - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaken
♢ Ik kaak
2. gebiedende wijs van kaken
♢ kaak!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaken
♢ kaak je?
Synoniemen
[1] kakement
[2] schandpaal
[4] scheepsbeschuit
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: