joepen - Werkwoord
1. (inerg) springen, wippen
♢ Waar sommige mannen blind hun jongeheer achterna [[joepen]], volgen veel vrouwen het geld.
2. zaklopen
3. stelen, jatten
♢ Enige weken geleden werd mijn fiets gejoept.
4. (pejoratief) vrijen, neuken
♢ De goudvissen die joepten er hier maar op los, en heel mijne put zat vol goudvis.
joepen - Zelfstandignaamwoord
1. (pejoratief) borsten, tieten
joepen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord joepen
Gepubliceerd op 04-12-2017
joepen
betekenis & definitie