Gepubliceerd op 04-12-2017

grond

betekenis & definitie

grond - Zelfstandignaamwoord
1. een bepaald stuk van het aardoppervlak
De projectontwikkelaar heeft die grond gekocht om huizen op te bouwen.
2. de stof van het aardoppervlak waarop planten en bomen groeien
De jongen zat de hele dag met zijn handen in de grond.
3. het aardoppervlak in algemene zin
Na een lange vliegreis stonden we eindelijk weer op de grond.
4. de reden of basis van gedrag, houding, standpunt of motief
Op welke grond heb je dat gedaan?
5. zeebodem.
Het schip was aan de grond gelopen.

grond - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gronden
♢ Ik grond
2. gebiedende wijs van gronden
grond!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gronden
grond je?

Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=1
met beide benen op de grond staan|realistisch zijn
♦ num=2
als paddenstoelen uit de grond schieten|overal snel uit het niets tevoorschijn komen
♦ num=3
vaste grond onder de voeten hebben|weer veilig aan land zijn

Synoniemen
[1] terrein
[2] prut, aarde
[4] reden, beweegreden, motivatie, argument, drijfveer, basis, fundering, onderbouwing, uitgangspunt