Gepubliceerd op 04-12-2017

geschiedschrijver

betekenis & definitie

geschiedschrijver - Zelfstandignaamwoord
1. (geschiedenis) (beroep) wetenschapper die de geschiedenis bestudeert, beschrijver van vroeger tijden
'Wist je dat er in 1635 een heel volksoproer ontstond in Amsterdam, toen drie weken lang achter elkaar tegen zonsondergang een grote vogel op het torenkruis van de Oude Kerk neerstreek? Volgens geschiedschrijvers was hij groter dan een gans en grauw van kleur, en aasde hij op dode lichamen. Tegenwoordig zou je natuurlijk denken aan een gier. Die kwam als dwaalgast soms wel eens voor in deze streken, maar wisten zij veel?
Herodotus maakt in de vijfde eeuw voor Christus al een duidelijk onderscheid tussen cassia en kaneel. De eerste werd volgens de Griekse geschiedschrijver door de Arabieren met gevaar voor eigen leven van de bomen gesneden in een gebied dat vol zat met woeste vleermuisachtige wezens die hen de ogen uitkrabden. De ‘kaneelstokken’ zouden door grote vogels van ver naar Arabië worden gebracht om daar hun nesten ermee te maken. De sluwe Arabieren verleidden de vogels met enorme stukken rund. De nesten zouden vervolgens bezwijken onder het gewicht en dan konden de kaneelstokken worden opgeraapt.

Woordherkomst
Naamwoord van handeling van geschiedschrijven met het achtervoegsel -er
samenstelling van geschied(werkwoord) en schrijver

Synoniemen
historicus, geschiedkundige, histrorieschrijver

Verwante begrippen
historica, geschiedschrijfster, geschiedkundige, historiograaf