gepast - Werkwoord
1. voltooid deelwoord van passen
gepast - Bijvoeglijk naamwoord
1. goed aansluitend bij de situatie of bedoelingen
♢ Met gepaste bewoordingen wist hij de ruziemakers tot rust te brengen.
2. behoorlijk, fatsoenlijk
♢ Vloeken is geen gepast gedrag.
3. (kleding|nld) die iemand heeft aangehad om te zien of het de goede maat heeft
♢ Wilt u de gepaste broeken weer in het rek hangen?
4. (bij contante betaling) met precies het juiste bedrag, zodat geen wisselgeld nodig is
♢ Zij betaalde met gepast geld, zonder een fooi te geven.
Woordherkomst
voltooid deelwoord van passen
Gepubliceerd op 04-12-2017
gepast
betekenis & definitie