Gepubliceerd op 04-12-2017

gepast

betekenis & definitie

gepast - Werkwoord
1. voltooid deelwoord van passen

gepast - Bijvoeglijk naamwoord
1. goed aansluitend bij de situatie of bedoelingen
Met gepaste bewoordingen wist hij de ruziemakers tot rust te brengen.
2. behoorlijk, fatsoenlijk
Vloeken is geen gepast gedrag.
3. (kleding|nld) die iemand heeft aangehad om te zien of het de goede maat heeft
Wilt u de gepaste broeken weer in het rek hangen?
4. (bij contante betaling) met precies het juiste bedrag, zodat geen wisselgeld nodig is
Zij betaalde met gepast geld, zonder een fooi te geven.

Woordherkomst
voltooid deelwoord van passen