Gepubliceerd op 14-11-2017

gat

betekenis & definitie

gat - Zelfstandignaamwoord
1. opening
Een gat in de muur boren.
2. overdrachtelijk: een tekort of ontbrekend deel
Een gat in de begroting.
Er zitten gaten in zijn verhaal.
3. (meervoud) gaten: oog|ogen
In de gaten houden.
In de gaten lopen.
4. (verkleinwoord) gaatje: een geval van tandwolf
De tandarts zei dat ik geen gaatjes had.
5. (dim gatje) achterste
Op z'n gatje zitten.

Uitdrukkingen en gezegden
♦ een gat in zijn hand hebben
dwangmatig geld uitgeven|num=1
♦ in een (zwart) gat vallen
niet meer weten wat te doen (na een drukke periode)|num=1
♦ een gat in de markt
een vraag waar nog geen aanbod tegenover staat|num=2
♦ in de gaten springen
de leemtes opvullen|num=2
♦ iets in de gaten hebben
iets in het oog hebben|num=3
♦ iets in de gaten houden
ergens op letten|num=3
♦ in de gaten lopen
opvallen|num=3
♦ geen zittend gat hebben
niet lang kunnen stilzitten|num=5
♦ op zijn gat liggen
in een ellendige toestand verkeren|num=5
♦ wie zijn gat brandt moet op de blaren zitten
de gevolgen van je daden zul je moeten verdragen|num=5