Gepubliceerd op 14-11-2017

gasten

betekenis & definitie

gasten - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gast<!--

gasten - Werkwoord
1. (intr) als een van de genodigden deelnemen aan een maaltijd die iemand anders organiseert
2. (ov) (landbouw) bossen gemaaid graan of ander geoogst gewas gebundeld op de akker zetten om te drogen

gasten - Werkwoord
1. meervoud verleden tijd van gassen
♢Wij gasten
♢Jullie gasten
♢Zij gasten

Woordherkomst
[zelfstandig naamwoord] gast of gaste met uitgang -en
[werkwoord onbepaalde wijs] gast (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -en
[werkwoord verleden tijd] gaste (werkwoord) met de uitgang -n

Synoniemen
[2] gastes
garsten