fris - Bijvoeglijk naamwoord
1. zojuist schoongemaakt, prettig ruikend
♢ De badkamer is weer helemaal fris.
2. ironisch: weinig te vertrouwen
♢ Frisse jongens zijn dat!
3. ~ weer: aan de koude kant
♢ Het is een stuk frisser geworden.
4. ~drank: een koele drank, meestal met koolzuurbelletjes
♢ Geeft u mij maar iets fris!
Antoniemen
onfris
Verwante begrippen
luchtig, onbedorven, vers
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: