fiks - Bijvoeglijk naamwoord
1. groot, krachtig
♢ Na wat onderhandelen heb ik een fikse korting bedongen.
♢ Zijn zelfvertrouwen heeft een fikse knauw gekregen.
fiks - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiksen
♢ Ik fiks
2. gebiedende wijs van fiksen
♢ fiks!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fiksen
♢ fiks je?
Woordherkomst
Van het Latijnse fixus "vast", mogelijk via het Franse fixe hiervan afgeleid
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: