eloel - Zelfstandignaamwoord
1. (Jiddisch-Hebreeuws) zesde maand van het joodse jaar, in augustus-september (Neh. 6:15); twaalfde maand bij telling vanaf Rosj Hasjana
Woordherkomst
Herkomst: Hebreeuws
Verwante begrippen
Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): elul
Gepubliceerd op 14-11-2017
eloel
betekenis & definitie