Gepubliceerd op 13-11-2017

eersteling

betekenis & definitie

eersteling - Zelfstandignaamwoord
1. het eerste werk van een kunstenaar
Je kunt bij het lezen van De mindere goden, de tweede roman van Eimear McBride (1976), vermoeden dat de hoofdpersoon uit haar eerste boek (Een meisje is maar half af – over een meisje dat haar broer verliest aan een hersentumor) ieder moment haar intrede kan doen. Oneerlijke vergelijkingsdrang wellicht, maar geheel uit de lucht vallen komt die niet: de Ierse McBride, die voor haar terecht geroemde eersteling verschillende prijzen won, heeft een kenmerkende schrijfstijl waar je, als je er niet op bedacht bent, aan moet wennen en die vaak vergeleken wordt met de stream of consciousness die James Joyce toepaste in Ulysses.
2. de eerste in zijn soort
De eerste Deense raket moet nog even op lancering wachten. Het is, behalve een eersteling, ook een koopje. Hij heeft één zitplaats en één staanplaats.
3. de eerst geborene
- Om vijf uur ga ik moe en bezweet terug naar het ziekenhuis. Astuti is wakker en wil weten wat er is gebeurd. Ik hou het kort. Dan brengt een zuster de fris gewassen baby binnen. Hoe gaat het meisje heten, vraagt ze. Het komt er eenstemmig uit: “We noemen haar Mieke Megawati.” Die keuze was al acht maanden eerder gemaakt. De nummer twee zou, net als eersteling Arjuna Arjen, een Nederlandse en een Javaanse naam krijgen.
4. consumptieaardappel, die vroeg in het seizoen leverbaar is (vandaar ook de naam).

Woordherkomst
afgeleid van eerst met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -ling

Synoniemen
[1] debuut
[2] primeur
[3] oudste

Antoniemen
[4] jongste, benjamin