Gepubliceerd op 13-11-2017

dwars

betekenis & definitie

dwars - Bijvoeglijk naamwoord
1. in de breedterichting
Schouderbinnenwaarts is dus eigenlijk iets dwarser dan schoudervoor.
2. geneigd medewerking te weigeren
In maanden die volgden werd Daantje steeds dwarser en dwarser.
3. ergens helemaal doorheen dus ook door het midden
De weg liep dwars door het park heen.

dwars - Bijwoord
1. in de breedterichting
Dwars door de sloot lag een omgevallen knotwilg.
2. ~ liggen: niet meewerken, tegenstand bieden
Het voorstel kreeg veel bijval, maar er lagen twee landen dwars.
3. iemand iets ~ zitten: een wrok koesteren over iets
Het zat hem dwars dat hij daarvan valselijk beschuldigd werd.

Woordherkomst
(erfwoord) afkomstig van:
Middelnederlands: dwers
::Germaans *thwerkaz
:::Veranderd o.i.v *thwer- «draaien»
::::Indo-Europees: *twork-/*twerk- «verstrengelen, wringen»

Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=1
De wind is achterlijker dan dwars (zeilterm)|De wind komt schuin van achteren

Synoniemen
haaks