Gepubliceerd op 30-10-2017

Duits

betekenis & definitie

Duits - Zelfstandignaamwoord
1. (taal) een taal die gesproken wordt in Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Italië en België
Het Duits is een taal die door veel mensen gesproken wordt.

Duits - Bijvoeglijk naamwoord
1. (demoniem) betreffende Duitsland of het Duits
Het Duitse kabinet heeft ingestemd met een wetsvoorstel dat voorziet in het straffen van managers en directeuren bij banken die zich niet aan nieuwe regelgeving houden

Woordherkomst
Ontstaan uit Middelnederlands duutsch, dūtsch, ontleend aan Middelnederduits duutsch, uit Oudsaksisch thiudisk, ontwikkeld uit Oergermaans *þeuđiskaz ‘volks, eigen’, waaruit ook Diets, Duits Deutsch en Oudengels þēodisć ‘van het volk’; een afleiding van *þeuđo ‘volk, lieden’ met het bijvoeglijk achtervoegsel -iskaz.

Verwante begrippen
Duitse taal