duimen - Werkwoord
1. voortdurend herhaald handgebaar bedoeld om geluk te brengen (zie w:Duimen_(steun)|Duimen op Wikipedia)
♢ Zul je duimen dat ik win?
2. (figuurlijk) hopen
♢ En nu maar duimen dat ik geslaagd ben.
3. duimendraaien
♢ Hij zat tevreden met zijn handen op de buik te duimen.
4. (figuurlijk) nietsdoen
♢ Heb je nu weer de hele middag zitten duimen?
5. handgebaar van een lifter om automobilisten te laten weten dat hij wil meerijden
♢ (...) ik vond niet dat ik tijd had om te stoppen en een duimende jongeman tot aan zijn bestemming te brengen.
6. duimzuigen
♢ De zuigeling viel al duimend in slaap.
7. (Bargoens): vals spelen
8. (verouderd) met de duim bewerken
duimen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord duim
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: