Gepubliceerd op 13-11-2017

draad

betekenis & definitie

draad - Zelfstandignaamwoord
1. (textielindustrie) in elkaar gesponnen vezels
De draad van de ophanging was gebroken en daardoor lag het schilderij op de grond.
2. (taalkunde) de vanzelfsprekende opeenvolging van tekstonderdelen die voor de begrijpelijkheid van een tekst noodzakelijk is
De draad van het verhaal wordt hier en daar lelijk onderbroken door onbenullige uitweidingen.
3. (natuurkunde), (elektronica) de meestal geïsoleerd uitgevoerde, betrekkelijk dunne elektrische geleider in verbindingsmateriaal zoals snoeren en kabeltjes
De verbindingen per draad worden in rap tempo vervangen door draadloze verbindingen: Wi-Fi en bluetooth, dat is pas handig.
4. (scheepvaart), (verouderd) oude bijnaam voor een radiotelegrafist
De draad heeft zijn bijnaam te danken aan de oude benaming voor radio: "draadloze verbinding". De telegraaf- en telefoonverbindingen via kabels bestonden al langer.
5. (techniek), (afkorting) een verkorte uitdrukking voor "schroefdraad"
Er zit geen draad meer op deze moer, hij is dolgedraaid.
6. vezel van vlees, hout en andere materialen
7. lang, dun en buigbaar stuk metaal

Uitdrukkingen en gezegden
♦ de draad kwijt zijn
niet meer weten hoe het verder moet
♦ de draad oppakken
verder gaan met iets

Synoniemen
[2] lijn, verhaallijn
[3] snoer, lijn
[4] vonk, vonkenboer
[5] schroefdraad

Verwante begrippen
[1] garen, kabel, linnen, naald, spinsel, stof, textiel, touw, tros, vezel, wol, [2] betoogtrant, logica, proces-verbaal, redenering, structuur, tekst, tekstopbouw, verslag, vertelwijze, [3] coaxkabel, connector, kabel, plug, snoer, stekker, telefoonlijn, [4] bericht, contact, communicatie, marconist, noodsignaal, radiohut, radio-officier, radiotelegrafist, radiozender, telegrafie, telegram, weerbericht, [5] draadeind, draadsnijgereedschap, draadtap, snijijzer