draad - Zelfstandignaamwoord
1. (textielindustrie) in elkaar gesponnen vezels
♢ De draad van de ophanging was gebroken en daardoor lag het schilderij op de grond.
2. (taalkunde) de vanzelfsprekende opeenvolging van tekstonderdelen die voor de begrijpelijkheid van een tekst noodzakelijk is
♢ De draad van het verhaal wordt hier en daar lelijk onderbroken door onbenullige uitweidingen.
3. (natuurkunde), (elektronica) de meestal geïsoleerd uitgevoerde, betrekkelijk dunne elektrische geleider in verbindingsmateriaal zoals snoeren en kabeltjes
♢ De verbindingen per draad worden in rap tempo vervangen door draadloze verbindingen: Wi-Fi en bluetooth, dat is pas handig.
4. (scheepvaart), (verouderd) oude bijnaam voor een radiotelegrafist
♢ De draad heeft zijn bijnaam te danken aan de oude benaming voor radio: "draadloze verbinding". De telegraaf- en telefoonverbindingen via kabels bestonden al langer.
5. (techniek), (afkorting) een verkorte uitdrukking voor "schroefdraad"
♢ Er zit geen draad meer op deze moer, hij is dolgedraaid.
6. vezel van vlees, hout en andere materialen
7. lang, dun en buigbaar stuk metaal
Uitdrukkingen en gezegden
♦ de draad kwijt zijn
niet meer weten hoe het verder moet
♦ de draad oppakken
verder gaan met iets
Synoniemen
[2] lijn, verhaallijn
[3] snoer, lijn
[4] vonk, vonkenboer
[5] schroefdraad
Verwante begrippen
[1] garen, kabel, linnen, naald, spinsel, stof, textiel, touw, tros, vezel, wol, [2] betoogtrant, logica, proces-verbaal, redenering, structuur, tekst, tekstopbouw, verslag, vertelwijze, [3] coaxkabel, connector, kabel, plug, snoer, stekker, telefoonlijn, [4] bericht, contact, communicatie, marconist, noodsignaal, radiohut, radio-officier, radiotelegrafist, radiozender, telegrafie, telegram, weerbericht, [5] draadeind, draadsnijgereedschap, draadtap, snijijzer
Gepubliceerd op 13-11-2017
draad
betekenis & definitie