Gepubliceerd op 13-11-2017

dol

betekenis & definitie

dol - Bijvoeglijk naamwoord
1. onzinnig
Het was een dol plan, maar het was wel erg gezellig.
2. gek, krankzinnig
Dol van de pijn rende hij naar buiten.
3. agressief door besmetting met rabiës
Kijk uit, die hond is dol!
4. verrukt, verzot (alleen predicatief)
Beren zijn dol op honing
5. (van schroefdraad) zonder grip
Hij gebruikte teveel kracht en draaide zo de schroef dol.

dol - Zelfstandignaamwoord
1. (scheepvaart) een metalen pin waarop een roeispaan kan draaien
2. (scheepvaart) een U-vormig steunpunt waarin een roeispaan rust

dol - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dollen
♢ Ik dol
2. gebiedende wijs van dollen
dol!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dollen
dol je?