dijk - Zelfstandignaamwoord
1. (waterstaat) een opgeworpen aarden wal op het land meestal bestemd als waterkering ter directe bescherming van het achterliggende land
♢ De dijk langs de rivier was erg bochtig.
2. een kunstmatig aangelegde, hoger gelegen, rechte weg door een (voormalig) moerassig gebied, moerdijk (?)
♢ De spoorweg was op een dijk gebouwd
dijk - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dijken
♢ Ik dijk
2. gebiedende wijs van dijken
♢ dijk!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dijken
♢ dijk je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Aan de dijk gezet worden
Afgedankt, ontslagen worden
♦ Dat zet geen zoden aan de dijk
Daar schieten we niets mee op
♦ Wie niet dijken wil moet wijken
Men moet kiezen of delen
Verwante begrippen
dam, dromer, slaper, talud, golfbreker, waker, wal, water
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: