Gepubliceerd op 03-10-2017

des

betekenis & definitie

des - Bijwoord
1. hoe
    ♢ Des te meer hij at, des te dikker hij werd.
des - Lidwoord
1. genitief van de (m enkelvoud)
    ♢ De smaak des honings is zeer zoet.
2. genitief van het (n enkelvoud)
    ♢ De vrouw des huizes.
des - Zelfstandignaamwoord
1. (muziek) een met een halve toon verlaagde toon "d"
    ♢ De toon “des” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de toon “cis”.
2. (muziek) tweede toon van de chromatische toonladder (die gebaseerd is op de grondtoon c)
3. (muziek) de grondtoon (tonica) van de “des-mineurtoonladder”, een toonladder met acht mollen als voortekens, tevens een korte aanduiding van die toonladder
    ♢ Een muziekstuk in des kan ook worden genoteerd in het gelijkklinkende cis-mineur dat vier kruisen als voortekens heeft.
4. (muziek) de grondtoon van het “des-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon
    ♢ De drie tonen van het des-mineurakkoord (symbool: D♭m) in grondligging, zijn: des - fes - as.

Uitdrukkingen en gezegden
    ♦ plaats des onheils
        plaats waar het onheil heeft plaatsgevonden

Synoniemen
hoe
[1,2] cis
[3] des-kleinetertstoonladder, des-klein, des-mineurtoonladder, des-mineur
[4] des-klein, des-kleinakkoord, des-mineur, des-mineurakkoord, D♭m

Antoniemen
[1] dis
[3] Des, Des-groot, Des-majeur, Des-grotetertstoonladder
[4] Des, Des-groot, Des-majeurakkoord, D♭

Verwante begrippen
's, der (f enkelvoud), der (meervoud), [1,2,4] as, ases, bes, beses, ces, deses, es, eses, fes, ges, geses