Gepubliceerd op 03-10-2017

deal

betekenis & definitie

deal - Zelfstandignaamwoord
1. (informeel) overeenkomst, transactie
    ♢ De wethouder had een deal gemaakt met de vastgoedondernemer.
deal - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
    * Ik deal
2. gebiedende wijs van dealen
    * deal!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
    * deal je?

Woordherkomst
van het Engels