boom - Zelfstandignaamwoord
1. (plantkunde) een meerjarige plant die als karakteristiek heeft dat hij één of meer verhoute stammen heeft
♢ De meeste bomen komen voor in de tropen en subtropen. Per jaar worden er zo'n 15 miljard bomen gekapt. Daarvoor worden er slechts 5 miljard terug geplant.
2. een stok of buis waarmee een microfoon op de optimale locatie kan worden gehouden
3. (zeilvaart) rondhout aan de onderkant van een langsgetuigd zeil, anders dan de giek
4. (scheepvaart) een stok waarmee een schip voortbewogen kan worden
5. (bouwkunde) zijkant van een trap of ladder waar de treden of sporten aan bevestigd zijn
6. (informatica) een abstracte datastructuur gelijkend op [1]
7. (informeel) lang gesprek
♢ Een boom over iets opzetten.
boom - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bomen
♢ Ik boom
2. gebiedende wijs van bomen
♢ boom!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bomen
♢ boom je?
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: boom
Oudernederlands: bōm, boum
Germaans: *baumaz
Indo-Europees: *bhū-
Synoniemen
[2] hengel
[4] vaarboom
Verwante begrippen
[1] plant, stam, boomtop, kerstboom, boomkap, [2] microfoon, [3] rondhout, langsgetuigd, zeil, giek, [4] schip
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk
Bronnen
Bronnen: